Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

1. Indien ten aanzien van een partij, met toepassing van het derde lid van artikel 191, het bedrag van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen voorlopig in debet zijn gesteld, veroordeelt de rechter de partij die in de kosten van het geding wordt verwezen ambtshalve om dit bedrag aan de griffier te voldoen.

Dit lid bepaalt dat, wanneer voor een partij in een rechtszaak, conform artikel 191, derde lid, het bedrag voor de schadeloosstelling en het loon van deskundigen tijdelijk door de staat is voorgeschoten (voorlopig in debet zijn gesteld), de rechter vanzelf (ambtshalve) de partij die veroordeeld is tot het betalen van de proceskosten (de partij die in de kosten van het geding wordt verwezen) zal veroordelen om dit voorgeschoten bedrag aan de griffier te betalen.

2. Indien de kosten geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd, stelt de rechter vast welk deel van het in het eerste lid bedoelde bedrag elk der partijen dient te dragen en veroordeelt hen dienovereenkomstig tot voldoening aan de griffier.

Dit lid regelt de situatie waarin de proceskosten geheel of gedeeltelijk tussen de partijen worden verdeeld (gecompenseerd). In dat geval stelt de rechter vast welk deel van het bedrag dat in het eerste lid is genoemd (de voorgeschoten schadeloosstelling en het loon van deskundigen) iedere partij moet betalen. Vervolgens veroordeelt de rechter hen om hun respectievelijke deel overeenkomstig die vaststelling aan de griffier te voldoen.

3. De tweede zin van artikel 202, tweede lid, is van toepassing.

Dit lid geeft aan dat de tweede zin van het tweede lid van artikel 202 ook in dit geval geldt.