Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 2. Bepalingen betreffende cliëntenonderzoek
§ 2.1. Cliëntenonderzoek
Artikel 5

Artikel 5

Laatste versie

1. Onverminderd artikel 4 is het een instelling verboden een zakelijke relatie aan te gaan met of een transactie uit te voeren voor een cliënt, tenzij:

a. zij zelf ten aanzien van die cliënt onderzoek heeft verricht conform artikel 3, of ten aanzien van die cliënt onderzoek is verricht conform artikel 3 of op daarmee overeenkomende wijze door:

1°. een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdelen a tot en met e, met zetel in Nederland of een andere lidstaat; 2°. een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel f, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, of artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht trustkantoren 2018 is verleend; 3°. een instelling als bedoeld in artikel 1a, tweede lid en derde lid, of een bijkantoor daarvan met zetel onderscheidenlijk vestigingsplaats in Nederland of een andere lidstaat; 4°. een instelling als bedoeld onder 1° of 3°, met zetel in een door Onze Minister van Financiën aangewezen staat die geen lidstaat is, in welke staat wettelijke voorschriften van toepassing zijn die gelijkwaardig zijn aan het bepaalde in artikel 3, tweede tot en met vijfde en achtste lid, en artikel 8, eerste lid, en er toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van die voorschriften, of een bijkantoor van de instelling in Nederland; 5°. een bijkantoor of meerderheidsdochteronderneming, gevestigd in een staat die geen lidstaat is, van een instelling als bedoeld onder 1° of 3° met vestiging in Nederland of in een andere lidstaat, indien het bijkantoor of de meerderheidsdochteronderneming deel uitmaakt van dezelfde groep en volledig voldoet aan de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 2f, eerste tot en met derde lid;

b. dit onderzoek heeft geleid tot het in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, c, e en f, derde en vierde lid bedoelde resultaat; en c. de instelling beschikt over alle identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens inzake de identiteit van de in artikel 3, tweede, derde en vierde lid, bedoelde personen.

2. De toezichthoudende autoriteit kan toestaan dat een instelling, dan wel een bijkantoor of dochteronderneming in Nederland van een instelling met zetel buiten Nederland, het bepaalde in het eerste lid naleeft via de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures, indien:

a. de instelling zich verlaat op informatie verstrekt door een derde die deel uitmaakt van dezelfde groep; b. die groep cliëntenonderzoeksmaatregelen, regels inzake bewaring van bewijsstukken en programma’s ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering toepast overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels; en c. op de effectieve uitvoering van de in onderdeel b bedoelde voorschriften op het niveau van de groep toezicht wordt uitgeoefend door een bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst of van een staat die geen lidstaat is.

3. Indien een instelling met betrekking tot een zakelijke relatie niet kan voldoen aan artikel 3, eerste tot en met vierde en veertiende lid, onderdeel a, beëindigt de instelling die zakelijke relatie.

4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de gevallen als bedoeld in de artikelen 6 en 7.

5. Het is een bank of andere financiële onderneming verboden een correspondentrelatie aan te gaan of voort te zetten met een shellbank of met een bank of andere financiële onderneming waarvan bekend is dat deze een shellbank toestaat van haar rekeningen gebruik te maken.

Gerelateerde rechtspraak

Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:6584 - Rechtbank Den Haag - 16 april 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:658416 april 2024Dit wetsartikel wordt 6 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:8190 - Rechtbank Rotterdam - 13 augustus 2024

ECLI:NL:RBROT:2024:819013 augustus 2024Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:1545 - Rechtbank Amsterdam - 18 maart 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:154518 maart 2024Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:6332 - Rechtbank Amsterdam - 16 oktober 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:633216 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:5239 - Rechtbank Amsterdam - 21 augustus 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:523921 augustus 2024Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2024:595 - Rechtbank Overijssel - 1 februari 2024

ECLI:NL:RBOVE:2024:5951 februari 2024Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:1722 - Rechtbank Amsterdam - 27 maart 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:172227 maart 2024Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Parket bij de Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:PHR:2024:98 - Parket bij de Hoge Raad - 25 januari 2024

ECLI:NL:PHR:2024:9825 januari 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:17190 - Rechtbank Den Haag - 24 oktober 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:1719024 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:4969 - Rechtbank Midden-Nederland - 13 augustus 2024

ECLI:NL:RBMNE:2024:496913 augustus 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak