Artikel 26 (Klachtenregeling gerechten)
1. Het bestuur stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten.
2. De regeling of een wijziging daarvan behoeft de instemming van de Raad. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De instemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht.
4. Klachten zijn niet mogelijk ten aanzien van gedragingen waartegen ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een procedure bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan, dan wel beroep openstaat of heeft opengestaan tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan. Klachten kunnen evenmin een rechterlijke beslissing betreffen.
5. De regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
6. Afdeling 9.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
7. Ten aanzien van de bij het gerecht werkzame gerechtsambtenaren, buitengriffiers, senior-gerechtsauditeurs, gerechtsauditeurs en rechters in opleiding zijn titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede artikel 1a, tweede lid, en hoofdstuk III van de Wet Nationale ombudsman van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing hiervan als bestuursorgaan wordt aangemerkt het bestuur van het gerecht waar de betrokken gerechtsambtenaar, buitengriffier, senior-gerechtsauditeur, gerechtsauditeur of rechter in opleiding werkzaam is.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het bestuur stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten.
Dit betekent dat het bestuur van het gerecht de verantwoordelijkheid heeft om een officiële procedure (regeling) op te stellen (vast te stellen) die beschrijft hoe klachten worden afgehandeld (behandeling van klachten).
2. De regeling of een wijziging daarvan behoeft de instemming van de Raad. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit houdt in dat zowel de oorspronkelijke klachtenregeling als eventuele aanpassingen (wijziging daarvan) goedgekeurd moeten worden (behoeft de instemming) door de Raad voor de rechtspraak. Verder zijn de artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) geldig voor deze instemmingsprocedure.
3. De instemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht.
Dit betekent dat de Raad zijn goedkeuring (instemming) alleen mag weigeren (onthouden) als de voorgestelde regeling of wijziging in strijd is met de wet (strijd met het recht) of als deze nadelig is voor een efficiënte en correcte werking (goede bedrijfsvoering) van het gerecht.
4. Klachten zijn niet mogelijk ten aanzien van gedragingen waartegen ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een procedure bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan, dan wel beroep openstaat of heeft opengestaan tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan. Klachten kunnen evenmin een rechterlijke beslissing betreffen.
Dit lid specificeert dat er geen klachten kunnen worden ingediend over gedragingen waarvoor al een wettelijk vastgestelde procedure (wettelijk geregelde voorziening) bij een rechterlijke instantie beschikbaar is of was. Dit geldt ook als er beroep mogelijk is of was tegen een uitspraak die in zo'n procedure is gedaan. Bovendien kunnen klachten nooit gaan over de inhoud van een rechterlijke beslissing zelf.
5. De regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
Dit betekent dat de vastgestelde klachtenregeling officieel bekendgemaakt moet worden door publicatie in de Staatscourant.
6. Afdeling 9.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Dit houdt in dat de bepalingen uit afdeling 9.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht, die over klachtbehandeling door bestuursorganen gaat, op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) gelden voor de klachtenregeling van het gerecht.
7. Ten aanzien van de bij het gerecht werkzame gerechtsambtenaren, buitengriffiers, senior-gerechtsauditeurs, gerechtsauditeurs en rechters in opleiding zijn titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede artikel 1a, tweede lid, en hoofdstuk III van de Wet Nationale ombudsman van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing hiervan als bestuursorgaan wordt aangemerkt het bestuur van het gerecht waar de betrokken gerechtsambtenaar, buitengriffier, senior-gerechtsauditeur, gerechtsauditeur of rechter in opleiding werkzaam is.
Dit lid bepaalt dat voor klachten over het gedrag van specifieke medewerkers van het gerecht – namelijk gerechtsambtenaren, buitengriffiers, senior-gerechtsauditeurs, gerechtsauditeurs en rechters in opleiding – bepaalde wettelijke regelingen gelden. Dit zijn titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht (over klachtbehandeling door een externe instantie) en artikel 1a, tweede lid, en hoofdstuk III van de Wet Nationale ombudsman. Deze zijn op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) geldig. Hierbij geldt de voorwaarde (met dien verstande dat) dat voor deze toepassing het bestuur van het gerecht waar de betreffende medewerker werkzaam is, wordt beschouwd als het bestuursorgaan.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2013:BZ3450
ECLI:NL:HR:1989:ZC8366
ECLI:NL:HR:2021:1126 - Reikwijdte rechterlijke beslissing: maatregel kantonrechter jegens werknemer bewindvoerder
Een maatregel van een kantonrechter in zijn toezichthoudende taak, die een werknemer van een bewindvoerder verbiedt taken uit te voeren, is een 'rechterlijke beslissing' ex art. 13a RO. Een klacht hierover via de klachtenregeling is daarom niet mogelijk.
ECLI:NL:HR:2018:2197 - Melding door rechtbankpresident aan deken: gedraging in functie of bestuurstaak?
Een melding door een rechtbankpresident aan de deken over een advocaat is een gedraging in de uitoefening van de rechterlijke functie (art. 13a RO), geen bestuurstaak. Het schenden van de geheimhoudingsplicht kan gerechtvaardigd zijn door het belang van het toezicht op de advocatuur.