Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 4. Het openbaar ministerie
Afdeling 1. Taken en bevoegdheden
Artikel 126

Artikel 126 (Opdragen bevoegdheden OM functionarissen aan parketambtenaren)

Laatste versie

1. De uitoefening van een of meer bevoegdheden van de hoofdofficier van justitie, de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, de senior officier van justitie A, de senior officier van justitie, de officier van justitie, de substituut-officier van justitie, de officier enkelvoudige zittingen, de landelijk hoofdadvocaat-generaal, de hoofdadvocaat-generaal, de senior advocaat-generaal en de advocaat-generaal kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar voor zover het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.

2. De opgedragen bevoegdheid wordt in naam en onder verantwoordelijkheid van de rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, uitgeoefend.

3. De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, kan niet aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar worden opgedragen indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent de toepassing van dit artikel nadere regels gesteld.

Uitleg in duidelijke taal

1. De uitoefening van een of meer bevoegdheden van de hoofdofficier van justitie, de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, de senior officier van justitie A, de senior officier van justitie, de officier van justitie, de substituut-officier van justitie, de officier enkelvoudige zittingen, de landelijk hoofdadvocaat-generaal, de hoofdadvocaat-generaal, de senior advocaat-generaal en de advocaat-generaal kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar voor zover het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.

Dit lid regelt dat de uitoefening van een of meer bevoegdheden van de volgende functionarissen: de hoofdofficier van justitie, de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, de senior officier van justitie A, de senior officier van justitie, de officier van justitie, de substituut-officier van justitie, de officier enkelvoudige zittingen, de landelijk hoofdadvocaat-generaal, de hoofdadvocaat-generaal, de senior advocaat-generaal en de advocaat-generaal, kan worden opgedragen (overgedragen) aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar. Dit is toegestaan op voorwaarde dat het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.

2. De opgedragen bevoegdheid wordt in naam en onder verantwoordelijkheid van de rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, uitgeoefend.

Dit lid preciseert dat de opgedragen bevoegdheid (de bevoegdheid die is overgedragen volgens lid 1) wordt uitgeoefend in naam en onder verantwoordelijkheid van de rechterlijk ambtenaar die in het eerste lid wordt genoemd en aan wie de bevoegdheid oorspronkelijk toebehoort.

3. De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, kan niet aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar worden opgedragen indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.

Dit lid stelt dat de uitoefening van een bevoegdheid zoals genoemd in het eerste lid, niet kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar als de regeling waarop de bevoegdheid steunt (de wet- of regelgeving die de bevoegdheid onderbouwt) of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Het lid verduidelijkt dat hiervan in elk geval sprake is (dit altijd het geval is) wanneer het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent de toepassing van dit artikel nadere regels gesteld.

Dit lid bepaalt dat er bij algemene maatregel van bestuur (een uitvoeringsbesluit van de regering) nadere regels (meer gedetailleerde voorschriften) gesteld zullen worden met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AF3366

ECLI:NL:HR:2003:AF33663 juni 2003Dit wetsartikel wordt 10 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2003:AG3621

ECLI:NL:HR:2003:AG362123 september 2003Dit wetsartikel wordt 11 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad7x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:972

ECLI:NL:HR:2019:97218 juni 2019Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2003:AM2771

ECLI:NL:HR:2003:AM27719 december 2003Dit wetsartikel wordt 10 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad6x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2013:947

ECLI:NL:HR:2013:94715 oktober 2013Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2003:AM2517

ECLI:NL:HR:2003:AM25179 december 2003Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2000:AA5119

ECLI:NL:HR:2000:AA511914 maart 2000Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2001:AB0263

ECLI:NL:HR:2001:AB026327 februari 2001Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2011:BO9834

ECLI:NL:HR:2011:BO98347 juni 2011Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2004:AQ8834

ECLI:NL:HR:2004:AQ883412 oktober 2004Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak