Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 3. De procureur-generaal bij de Hoge Raad
Artikel 119

Artikel 119 (Aanwijzing plaatsvervangend en waarnemend advocaat-generaal)

Laatste versie

1. Onze Minister kan, op aanbeveling van de procureur-generaal, als plaatsvervangend advocaat-generaal bij de Hoge Raad een rechterlijk ambtenaar, die bij een rechtbank, een gerechtshof of een tot het openbaar ministerie behorend parket werkzaam is in een ambt als bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, aanwijzen. De aanwijzing geschiedt voor een daarbij te bepalen termijn. De artikelen 46c, 46ca, eerste lid, onderdeel a, 46d, eerste lid, onderdeel d, en 46e van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn op de plaatsvervangend advocaat-generaal van overeenkomstige toepassing.

2. Aanwijzing van een bij een rechtbank of een gerechtshof werkzame rechterlijk ambtenaar tot plaatsvervangend advocaat-generaal geschiedt slechts met diens toestemming.

3. Plaatsvervangende advocaten-generaal nemen, op de voet van een advocaat-generaal, conclusies voor zover zij daartoe door de procureur-generaal worden opgeroepen. Zij nemen in zodanig geval, wanneer de Hoge Raad ten principale recht doet, de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 125, waar.

4. De president van de Hoge Raad kan, op aanbeveling van de procureur-generaal, een vice-president van, een raadsheer in of een raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, indien hij daarmee instemt, belasten met de waarneming van het ambt van advocaat-generaal bij de Hoge Raad.

Uitleg in duidelijke taal

1. Onze Minister kan, op aanbeveling van de procureur-generaal, als plaatsvervangend advocaat-generaal bij de Hoge Raad een rechterlijk ambtenaar, die bij een rechtbank, een gerechtshof of een tot het openbaar ministerie behorend parket werkzaam is in een ambt als bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, aanwijzen. De aanwijzing geschiedt voor een daarbij te bepalen termijn. De artikelen 46c, 46ca, eerste lid, onderdeel a, 46d, eerste lid, onderdeel d, en 46e van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn op de plaatsvervangend advocaat-generaal van overeenkomstige toepassing.

Dit lid bepaalt dat Onze Minister, na een aanbeveling van de procureur-generaal, een rechterlijk ambtenaar kan aanwijzen als plaatsvervangend advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Deze rechterlijk ambtenaar moet werkzaam zijn bij een rechtbank, een gerechtshof, of een parket dat tot het openbaar ministerie behoort, in een functie zoals omschreven in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De aanwijzing vindt plaats voor een daarbij vast te stellen periode. Bovendien zijn de artikelen 46c, 46ca, eerste lid, onderdeel a, 46d, eerste lid, onderdeel d, en 46e van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op een vergelijkbare manier van toepassing op de plaatsvervangend advocaat-generaal.

2. Aanwijzing van een bij een rechtbank of een gerechtshof werkzame rechterlijk ambtenaar tot plaatsvervangend advocaat-generaal geschiedt slechts met diens toestemming.

Dit lid stelt dat de aanwijzing van een rechterlijk ambtenaar die werkzaam is bij een rechtbank of een gerechtshof tot plaatsvervangend advocaat-generaal, uitsluitend plaatsvindt als de betreffende ambtenaar daarmee instemt.

3. Plaatsvervangende advocaten-generaal nemen, op de voet van een advocaat-generaal, conclusies voor zover zij daartoe door de procureur-generaal worden opgeroepen. Zij nemen in zodanig geval, wanneer de Hoge Raad ten principale recht doet, de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 125, waar.

Dit lid beschrijft dat plaatsvervangende advocaten-generaal conclusies nemen op een wijze die vergelijkbaar is met die van een advocaat-generaal, maar alleen indien de procureur-generaal hen hiertoe oproept. In een dergelijk geval, wanneer de Hoge Raad een beslissing neemt over de hoofdzaak (ten principale recht doet), vervullen zij de taken en oefenen zij de bevoegdheden uit van het openbaar ministerie, zoals gespecificeerd in artikel 125.

4. De president van de Hoge Raad kan, op aanbeveling van de procureur-generaal, een vice-president van, een raadsheer in of een raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, indien hij daarmee instemt, belasten met de waarneming van het ambt van advocaat-generaal bij de Hoge Raad.

Dit lid geeft de president van de Hoge Raad de mogelijkheid om, op aanbeveling van de procureur-generaal, een vice-president van de Hoge Raad, een raadsheer in de Hoge Raad, of een raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad te belasten met de waarneming van het ambt van advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Dit kan alleen gebeuren als de betreffende persoon hiermee instemt.