Artikel 7
1. De aanleg, versterking of verlegging van een primaire waterkering geschiedt overeenkomstig een door de beheerder vastgesteld plan.
2. Het plan bevat:
a. de te treffen voorzieningen, gericht op de uitvoering van het werk ten aanzien van een primaire waterkering; b. de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk; c. de te treffen voorzieningen ter bevordering van het belang van landschap, natuur of cultuurhistorie, voor zover zij rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk.
3. In geval het plan een verlegging van de primaire waterkering inhoudt, kan het de te treffen voorzieningen bevatten met betrekking tot de inpassing in de omgeving van het gebied tussen de plaats waar de oorspronkelijke primaire waterkering is gelegen en de plaats waar de nieuwe primaire waterkering komt te liggen.
4. In de toelichting op het plan wordt aangegeven welke gevolgen aan de uitvoering van het plan zijn verbonden en op welke wijze met de daarbij betrokken belangen rekening is gehouden.
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien ten aanzien van een in dat lid bedoelde werkzaamheid toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.5 dan wel artikel 3.33, eerste lid, of artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Details
[Regeling vervallen per 22-12-2009]
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2015:161 - Onteigening bijkomende voorzieningen: planologische grondslag in art. 62 Ow niet limitatief - 29 januari 2015
De opsomming van planologische grondslagen in artikel 62 lid 2 Onteigeningswet is niet limitatief. Een onteigening voor bijkomende voorzieningen, zoals natuurcompensatie, kan ook gebaseerd zijn op een oude vrijstelling ex artikel 19 WRO (oud), wanneer overgangsrecht uit de Wet op de waterkering van toepassing blijft.