Artikel 8.11. Arbeidskorting
1 De arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet.
2 De arbeidskorting bedraagt:
a. 8,053% van het arbeidsinkomen met een maximum van € 980, vermeerderd met:
b. 30,030% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 12.169, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a en b niet meer bedraagt dan € 5.220, alsmede vermeerderd met:
c. 2,258% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 26.288, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a, b en c niet meer bedraagt dan € 5.599, en verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:
d. 6,51% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 43.071.
Ingeval het arbeidsinkomen niet meer bedraagt dan € 43.071, bedraagt de arbeidskorting ten minste de volgens artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964 toegekende arbeidskorting ter zake van het loon dat wordt belast volgens de loonbelastingtabellen, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van die wet, maar maximaal het in de eerste volzin, onderdeel c, als tweede vermelde bedrag.
Details
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2020. Zie het overzicht van wijzigingen]
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2014:165
ECLI:NL:HR:2021:1893
ECLI:NL:HR:2014:2660
ECLI:NL:HR:2024:470 - Berekening ouderenkorting voor buitenlands belastingplichtige: Nederlands inkomen is maatstaf
Voor een niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtige wordt het verzamelinkomen voor de berekening van de ouderenkorting (zowel voor de inkomstenbelasting als voor de premie volksverzekeringen) bepaald op basis van enkel het Nederlandse inkomen. De Hoge Raad baseert dit op een systematische wetsuitleg.