Artikel 5
1. De instelling is verplicht de identiteit van de natuurlijke persoon die namens een cliënt of namens een vertegenwoordiger van een cliënt bij haar verschijnt overeenkomstig de artikelen 3 en 4 vast te stellen voordat zij de dienst verleent.
2. De instelling is verplicht na te gaan of de natuurlijke persoon die voor haar verschijnt voor zichzelf optreedt dan wel voor een derde.
3. Indien de natuurlijke persoon optreedt voor een derde is de instelling verplicht de identiteit van die derde vast te stellen met behulp van door de natuurlijke persoon over te leggen documenten, bedoeld in artikel 3 tenzij artikel 2, eerste lid, tweede volzin, van toepassing is. Indien de derde optreedt voor een andere derde is de instelling verplicht de identiteit van die andere derde op dezelfde wijze vast te stellen tenzij artikel 2, eerste lid, tweede volzin, van toepassing is.
4. Indien de instelling weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de natuurlijke persoon die voor haar verschijnt niet voor zichzelf optreedt, dient zij redelijke maatregelen te treffen teneinde de identiteit van de cliënt voor wie hij optreedt en, ingeval van vertegenwoordiging van een cliënt door een derde van die vertegenwoordiger te achterhalen.
5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de natuurlijke persoon een instelling is dan wel optreedt namens een instelling waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of een ontheffing als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van toepassing is, mits die instelling de identiteit van de derde voor wie zij optreedt overeenkomstig deze wet dan wel overeenkomstig de wet van een door Onze Minister aangewezen staat heeft vastgesteld.
6. Onze Minister kan vrijstelling en, op verzoek, ontheffing verlenen van het derde en vierde lid. Aan een vrijstelling en aan een ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.
Details
[Regeling vervallen per 01-08-2008]