Artikel 3
1. Een zwangerschap wordt niet eerder afgebroken dan nadat de vrouw de arts heeft bezocht en daarbij haar voornemen met hem heeft besproken. De arts en de vrouw stellen, met in achtneming van de eisen met betrekking tot hulpverlening en besluitvorming, bedoeld in artikel 5, in gezamenlijk overleg een termijn vast die voorafgaat aan de afbreking van de zwangerschap.
2. In het geval, dat de arts de vrouw niet verwijst, stelt hij haar onverwijld een gedateerde schriftelijke kennisgeving daaromtrent ter hand, welke in elk geval het tijdstip vermeldt, waarop de vrouw zich tot hem had gewend.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien is vastgesteld dat de duur van de zwangerschap nog geen 45 dagen bedraagt op het moment van zwangerschapsafbreking. In dat geval wordt een zwangerschap niet eerder afgebroken dan nadat een arts in een ziekenhuis of kliniek als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, zich ervan heeft vergewist dat aan de bij of krachtens artikel 5 gestelde eisen is voldaan, onderscheidenlijk nadat een huisarts als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, zich ervan heeft vergewist dat aan de bij of krachtens artikel 6a gestelde eisen is voldaan.
4. Indien de behandeling, gericht op het afbreken van de zwangerschap, wordt verricht om daarmee een dreigend gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw af te wenden, wordt geen termijn gesteld als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, dan wel vervalt een ingevolge dat lid gestelde termijn.