Terug naar bibliotheek
Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000Artikel 9b. Overgangsrecht Wet toekomst pensioenen

Artikel 9b. Overgangsrecht Wet toekomst pensioenen

Laatste versie

1. In het geval van een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 2 of 6, blijven de artikelen 7 en 7b en bijlagen 2 en 3, zoals die luidden op 30 juni 2023, van toepassing tot het tijdstip dat het bedrijfstakpensioenfonds dan wel de werkgever die een vrijstelling heeft of aanvraagt bij dat bedrijfstakpensioenfonds is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i van de Pensioenwet.

2. In het geval van een vrijstelling als bedoeld in artikel 5, blijven de artikelen 5, 5a en bijlage 1, zoals die luidden op 30 juni 2023, van toepassing tot het tijdstip dat het bedrijfstakpensioenfonds is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i van de Pensioenwet.

3. In het geval van een vrijstelling als bedoeld in artikel 5, blijven de artikelen 7 en 7b en bijlage 2, zoals die luidden op 30 juni 2023, van toepassing tot het tijdstip dat het bedrijfstakpensioenfonds dan wel de werkgever die een vrijstelling heeft of aanvraagt bij dat bedrijfstakpensioenfonds is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i van de Pensioenwet.

4. Indien bij een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 2 of 6, is afgezien van de berekening van de actuariële en financiële gelijkwaardigheid op grond van artikel 7, vijfde lid, tweede zin, zoals dat luidde op 30 juni 2023, wordt vanaf het tijdstip dat het bedrijfstakpensioenfonds of de werkgever die een vrijstelling heeft of aanvraagt bij dat bedrijfstakpensioenfonds is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i van de Pensioenwet, de gelijkwaardigheid aangetoond door aan te tonen dat de pensioenregeling van de werkgever ten minste financieel gelijkwaardig is aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds.

5. De gelijkwaardigheid kan in afwijking van artikel 7, vijfde lid, voor de duur van de hierna genoemde periode worden aangetoond door een toets op enkel de financiële gelijkwaardigheid, bedoeld in de krachtens artikel 7, negende lid, vastgestelde ministeriële regeling. Het gaat om de periode waarin enkel het bedrijfstakpensioenfonds dan wel enkel de werkgever die een vrijstelling heeft of aanvraagt bij dat bedrijfstakpensioenfonds, als bedoeld in de artikelen 2 of 6, is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i van de Pensioenwet. In de genoemde periode kan in afwijking van artikel 8, eerste lid, de vrijstelling door het bedrijfstakpensioenfonds niet worden ingetrokken vanwege het ontbreken van de actuariële gelijkwaardigheid.

6. De financiële gelijkwaardigheid, bedoeld in het vierde en vijfde lid, wordt geacht te zijn aangetoond indien de werkgever voor de vrijgestelde werknemers een pensioenregeling heeft die aansluit bij de maximale begrenzingen die zijn opgenomen in de hoofdstukken IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964.

7. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2027.

Details

[Vervalt op 01-01-2027. Zie het wijzigingenoverzicht]