Terug naar bibliotheek
Vertaling : NL
Verdrag inzake de rechten van het kind
DEEL I
Artikel 10

Artikel 10 (Recht kind op gezinshereniging en contact ouders)

Laatste versie

1. In overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, eerste lid, worden aanvragen van een kind of van zijn ouders om een Staat die partij is, voor gezinshereniging binnen te gaan of te verlaten, door de Staten die partij zijn met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandeld. De Staten die partij zijn, waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijke aanvraag geen nadelige gevolgen heeft voor de aanvragers en hun familieleden.

2. Een kind van wie de ouders in verschillende Staten verblijven, heeft het recht op regelmatige basis, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden. Hiertoe, en in overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, eerste lid, eerbiedigen de Staten die partij zijn het recht van het kind en van zijn of haar ouders welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten, en het eigen land binnen te gaan. Het recht welk land ook te verlaten is slechts onderworpen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of van de rechten en vrijheden van anderen, en verenigbaar zijn met de andere in dit Verdrag erkende rechten.

Uitleg in duidelijke taal

1. In overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, eerste lid, worden aanvragen van een kind of van zijn ouders om een Staat die partij is, voor gezinshereniging binnen te gaan of te verlaten, door de Staten die partij zijn met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandeld. De Staten die partij zijn, waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijke aanvraag geen nadelige gevolgen heeft voor de aanvragers en hun familieleden.

Dit lid bepaalt dat Staten die partij zijn bij dit Verdrag, in lijn met hun verplichtingen onder artikel 9, eerste lid, aanvragen van een kind of diens ouders moeten behandelen die gericht zijn op het binnenkomen of verlaten van een Staat die partij is ten behoeve van gezinshereniging. Deze behandeling dient te geschieden met welwillendheid, menselijkheid en spoed. Bovendien moeten de Staten die partij zijn ervoor zorgen (waarborgen) dat het indienen van een dergelijke aanvraag geen nadelige consequenties heeft voor de aanvragers en hun familieleden.

2. Een kind van wie de ouders in verschillende Staten verblijven, heeft het recht op regelmatige basis, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden. Hiertoe, en in overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, eerste lid, eerbiedigen de Staten die partij zijn het recht van het kind en van zijn of haar ouders welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten, en het eigen land binnen te gaan. Het recht welk land ook te verlaten is slechts onderworpen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of van de rechten en vrijheden van anderen, en verenigbaar zijn met de andere in dit Verdrag erkende rechten.

Dit lid stelt dat een kind, waarvan de ouders in verschillende Staten wonen, het recht heeft om, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders te hebben. Om dit te realiseren, en conform hun verplichting onder artikel 9, eerste lid, respecteren (eerbiedigen) de Staten die partij zijn het recht van het kind en diens ouders om ieder land, inclusief hun eigen land, te verlaten en hun eigen land binnen te komen. Het recht om een land te verlaten mag alleen worden beperkt door wettelijke voorschriften die noodzakelijk zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Deze beperkingen moeten bovendien in overeenstemming (verenigbaar) zijn met de andere rechten die in dit Verdrag zijn erkend.