Artikel 21 (Recht vrij reizen en verblijven Unieburgers)
1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
2. Indien een optreden van de Unie noodzakelijk blijkt om deze doelstelling te verwezenlijken en de Verdragen niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, kunnen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure bepalingen vaststellen die de uitoefening van de in lid 1 bedoelde rechten vergemakkelijken.
3. Ter verwezenlijking van dezelfde doelstellingen als in lid 1 genoemd en tenzij de Verdragen in de daartoe vereiste bevoegdheden voorzien, kan de Raad, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, maatregelen inzake sociale zekerheid en sociale bescherming vaststellen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.
Uitleg in duidelijke taal
1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
Dit lid stelt dat elke burger van de Unie het recht bezit om vrij te reizen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten. Dit recht is echter onderworpen aan de beperkingen en voorwaarden die zijn vastgelegd in de Verdragen en in de bepalingen die ter uitvoering van die Verdragen zijn opgesteld.
2. Indien een optreden van de Unie noodzakelijk blijkt om deze doelstelling te verwezenlijken en de Verdragen niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, kunnen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure bepalingen vaststellen die de uitoefening van de in lid 1 bedoelde rechten vergemakkelijken.
Dit lid bepaalt dat, mocht een actie van de Unie nodig zijn om de in lid 1 genoemde doelstelling (het vrije reizen en verblijven) te realiseren en de Verdragen voorzien niet in de daarvoor benodigde bevoegdheden, het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid hebben om, via de gewone wetgevingsprocedure, bepalingen vast te stellen. Deze bepalingen zijn bedoeld om de uitoefening van de in lid 1 genoemde rechten te vergemakkelijken.
3. Ter verwezenlijking van dezelfde doelstellingen als in lid 1 genoemd en tenzij de Verdragen in de daartoe vereiste bevoegdheden voorzien, kan de Raad, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, maatregelen inzake sociale zekerheid en sociale bescherming vaststellen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.
Dit lid stelt dat, om dezelfde doelstellingen te bereiken als genoemd in lid 1 en tenzij de Verdragen reeds in de daarvoor benodigde bevoegdheden voorzien, de Raad maatregelen kan vaststellen betreffende sociale zekerheid en sociale bescherming. Dit gebeurt volgens een bijzondere wetgevingsprocedure. De Raad neemt hierover een besluit met eenparigheid van stemmen, nadat het Europees Parlement is geraadpleegd.