Terug naar bibliotheek
Boek 6. Tenuitvoerlegging
Hoofdstuk 6. Rechterlijke beslissingen inzake de tenuitvoerlegging
Vijfde titel. Jeugd
Artikel 6:6:31

Artikel 6:6:31 (Verlenging maatregel plaatsing jeugdigen)

Laatste versie

1. De rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, kan op vordering van het openbaar ministerie de termijn, bedoeld in artikel 6:2:22, eerste lid, telkens met ten hoogste twee jaren verlengen. Niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand voor het tijdstip waarop de maatregel voorwaardelijk eindigt, kan het openbaar ministerie een vordering indienen tot verlenging van de maatregel. Artikel 6:6:11 is van overeenkomstige toepassing.

2. Verlenging van de termijn van de maatregel is slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat. In de gevallen waarin de maatregel is verlengd, eindigt de maatregel voorwaardelijk een jaar voordat de maximale duur van de maatregel wordt bereikt. De rechter geeft in de beslissing tot verlenging van de maatregel aan wanneer de maatregel, behoudens verdere verlenging, onvoorwaardelijk eindigt. Artikel 6:2:22, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Op de beslissing tot verlenging van de maatregel waarbij de maximale duur van de maatregel zal worden bereikt, is artikel 77s, tweede en vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing.

3. De verlenging is slechts mogelijk, indien de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Artikel 77s, eerste lid, onder b en c, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

4. Een vordering tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt bij de rechtbank behandeld door de meervoudige kamer.

5. Bij de vordering worden overgelegd:

a. een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting, en b. een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.

6. De maatregel kan zonder advies, bedoeld in het vijfde lid, onder a, worden verlengd indien dit advies door gebrek aan medewerking van de veroordeelde niet kan worden uitgebracht.

7. Artikel 6:1:1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, kan op vordering van het openbaar ministerie de termijn, bedoeld in artikel 6:2:22, eerste lid, telkens met ten hoogste twee jaren verlengen. Niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand voor het tijdstip waarop de maatregel voorwaardelijk eindigt, kan het openbaar ministerie een vordering indienen tot verlenging van de maatregel. Artikel 6:6:11 is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid bepaalt dat de rechter die de oorspronkelijke zaak over het misdrijf heeft behandeld waarvoor de jeugdige in een inrichting is geplaatst, de duur van deze plaatsing kan verlengen. Dit gebeurt op verzoek (vordering) van het openbaar ministerie. De verlenging kan telkens voor maximaal twee jaar zijn. Het openbaar ministerie moet een verzoek tot verlenging indienen niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand voordat de maatregel onder voorwaarden zou aflopen. Artikel 6:6:11 is hierbij op een vergelijkbare manier van toepassing.

2. Verlenging van de termijn van de maatregel is slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat. In de gevallen waarin de maatregel is verlengd, eindigt de maatregel voorwaardelijk een jaar voordat de maximale duur van de maatregel wordt bereikt. De rechter geeft in de beslissing tot verlenging van de maatregel aan wanneer de maatregel, behoudens verdere verlenging, onvoorwaardelijk eindigt. Artikel 6:2:22, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Op de beslissing tot verlenging van de maatregel waarbij de maximale duur van de maatregel zal worden bereikt, is artikel 77s, tweede en vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing.

Dit lid stelt dat de totale duur van de maatregel, inclusief verlengingen, niet langer dan zeven jaar mag zijn. Als de maatregel wordt verlengd, eindigt deze voorwaardelijk één jaar voordat de maximale termijn van zeven jaar is bereikt. De rechter moet in de beslissing tot verlenging vermelden wanneer de maatregel definitief (onvoorwaardelijk) eindigt, tenzij er nog een verlenging volgt. Artikel 6:2:22, tweede lid, geldt hier ook op vergelijkbare wijze. Voor een beslissing tot verlenging waarmee de maximale duur van zeven jaar wordt bereikt, zijn de bepalingen uit artikel 77s, tweede en vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing.

3. De verlenging is slechts mogelijk, indien de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Artikel 77s, eerste lid, onder b en c, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid specificeert dat verlenging alleen kan plaatsvinden als de oorspronkelijke maatregel is opgelegd voor een misdrijf dat de lichamelijke integriteit (onaantastbaarheid van het lichaam) van een of meer personen heeft aangetast of in gevaar heeft gebracht. Artikel 77s, eerste lid, onderdelen b en c, van het Wetboek van Strafrecht zijn hierbij van overeenkomstige toepassing.

4. Een vordering tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt bij de rechtbank behandeld door de meervoudige kamer.

Dit lid geeft aan dat een verzoek (vordering) tot verlenging van de plaatsing in een jeugdinrichting door de meervoudige kamer van de rechtbank wordt behandeld. Dit betekent dat meerdere rechters over het verzoek beslissen.

5. Bij de vordering worden overgelegd:

Dit lid stelt dat bij het verzoek tot verlenging de volgende documenten moeten worden ingediend:

a. een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting, en

Dit betreft een advies dat kortgeleden is opgesteld, voorzien is van een onderbouwing (met redenen omkleed), ondertekend is, en afkomstig is van het hoofd of de directeur van de inrichting waar de jeugdige verblijft.

b. een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.

Dit verwijst naar een kopie (afschrift) van de notities die zijn gemaakt over de fysieke (lichamelijke) en psychische (geestelijke) toestand van de veroordeelde jeugdige.

6. De maatregel kan zonder advies, bedoeld in het vijfde lid, onder a, worden verlengd indien dit advies door gebrek aan medewerking van de veroordeelde niet kan worden uitgebracht.

Dit lid bepaalt dat de maatregel ook verlengd kan worden zonder het advies genoemd onder 5a (van het hoofd of de directeur van de inrichting), als dit advies niet gegeven kan worden omdat de veroordeelde jeugdige niet meewerkt.

7. Artikel 6:1:1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid geeft aan dat artikel 6:1:1, derde lid, op een vergelijkbare manier van toepassing is in de context van dit artikel.