Artikel 55d (Bevel medewerking onderzoek middelengebruik geweldsmisdrijf)
1. De opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141, onder a tot en met c, kunnen in het belang van het onderzoek bevelen dat een aangehouden verdachte van een geweldsmisdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen of een aangehouden verdachte van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 307, eerste lid, en 308, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, medewerking verleent aan:
a. een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht of een onderzoek naar de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties ter vaststelling van het gebruik van alcohol; b. een onderzoek van speeksel of een onderzoek naar de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties ter vaststelling van het gebruik van andere middelen als bedoeld in het vierde lid dan alcohol.
2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen gegeven indien uit aanwijzingen blijkt dat de verdachte het geweldsmisdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder invloed van alcohol of andere middelen als bedoeld in het vierde lid heeft gepleegd.
3. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt niet gericht tegen de verdachte van wie aannemelijk is dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden de andere middelen dan alcohol aangewezen die tot gewelddadig gedrag kunnen leiden en de grenswaarden voor die middelen en alcohol vastgesteld. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van de onderzoeken, bedoeld in het eerste lid.
Uitleg in duidelijke taal
1. De opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141, onder a tot en met c, kunnen in het belang van het onderzoek bevelen dat een aangehouden verdachte van een geweldsmisdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen of een aangehouden verdachte van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 307, eerste lid, en 308, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, medewerking verleent aan:
Dit betekent dat de opsporingsambtenaren die genoemd worden in artikel 141, onder a tot en met c (zoals bijvoorbeeld officieren van justitie en bepaalde politieambtenaren), een bevel kunnen geven als dit nodig is voor het onderzoek. Dit bevel houdt in dat een aangehouden verdachte medewerking moet verlenen aan bepaalde onderzoeken. Dit geldt voor een verdachte van een geweldsmisdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en dat specifiek is aangewezen in een algemene maatregel van bestuur. Het geldt ook voor een aangehouden verdachte van een misdrijf zoals omschreven in artikel 307, eerste lid (zware mishandeling met de dood tot gevolg), en artikel 308, eerste en tweede lid (dood door schuld in het verkeer), van het Wetboek van Strafrecht.
a. een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht of een onderzoek naar de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties ter vaststelling van het gebruik van alcohol;
Dit specificeert dat de medewerking kan bestaan uit het meewerken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (een blaastest) of een onderzoek naar de psychomotorische functies (zoals coördinatie en reactievermogen) en de oog- en spraakfuncties. Het doel van deze onderzoeken is om vast te stellen of de verdachte alcohol heeft gebruikt.
b. een onderzoek van speeksel of een onderzoek naar de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties ter vaststelling van het gebruik van andere middelen als bedoeld in het vierde lid dan alcohol.
Dit specificeert dat de medewerking ook kan bestaan uit het meewerken aan een onderzoek van speeksel (een speekseltest) of een onderzoek naar de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties. Het doel van deze onderzoeken is om vast te stellen of de verdachte andere middelen dan alcohol heeft gebruikt, zoals die nader worden omschreven in het vierde lid van dit artikel.
2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen gegeven indien uit aanwijzingen blijkt dat de verdachte het geweldsmisdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder invloed van alcohol of andere middelen als bedoeld in het vierde lid heeft gepleegd.
Dit betekent dat het bevel om mee te werken aan de onderzoeken (zoals genoemd in het eerste lid) alleen mag worden gegeven als er aanwijzingen zijn die erop duiden dat de verdachte het betreffende geweldsmisdrijf (zoals omschreven in het eerste lid) heeft gepleegd terwijl hij onder invloed was van alcohol of van de andere middelen die in het vierde lid worden genoemd.
3. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt niet gericht tegen de verdachte van wie aannemelijk is dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.
Dit betekent dat het bevel om mee te werken aan een ademonderzoek (zoals genoemd in het eerste lid, onder a) niet mag worden gegeven aan een verdachte als het aannemelijk is (waarschijnlijk is) dat medewerking aan zo'n onderzoek voor die verdachte om bijzondere geneeskundige redenen niet wenselijk of raadzaam is.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden de andere middelen dan alcohol aangewezen die tot gewelddadig gedrag kunnen leiden en de grenswaarden voor die middelen en alcohol vastgesteld. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van de onderzoeken, bedoeld in het eerste lid.
Dit betekent dat er in een algemene maatregel van bestuur (een nadere wettelijke regeling) zal worden bepaald welke andere middelen dan alcohol tot gewelddadig gedrag kunnen leiden. Ook zullen in deze algemene maatregel van bestuur de grenswaarden voor het gebruik van die middelen en voor alcohol worden vastgesteld. Verder zullen er in of op basis van een algemene maatregel van bestuur regels worden opgesteld over hoe de onderzoeken (zoals genoemd in het eerste lid) moeten worden uitgevoerd.