Wetboek van Strafvordering
Artikel 54 (Aanhouding verdachte buiten heterdaad op bevel)
1. Buiten het geval van ontdekking op heterdaad is de opsporingsambtenaar op bevel van de officier van justitie bevoegd de verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
2. Het bevel tot aanhouding kan door de officier van justitie mondeling of schriftelijk worden gegeven. Indien het mondeling wordt gegeven, wordt het nadien in het proces-verbaal vermeld.
3. Indien het bevel van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid toe aan de hulpofficier van justitie. De hulpofficier van justitie geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan de officier van justitie. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien het bevel van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie niet kan worden afgewacht, is de opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
5. Een bevoegdheid tot aanhouding in Nederland buiten het geval van ontdekking op heterdaad komt toe aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat voor zover een verdrag daarin voorziet onder de verplichting ten aanzien van de aangehoudene te handelen overeenkomstig artikel 53, tweede lid.
Uitleg in duidelijke taal
1. Buiten het geval van ontdekking op heterdaad is de opsporingsambtenaar op bevel van de officier van justitie bevoegd de verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
Dit betekent letterlijk: Wanneer een verdachte niet op heterdaad wordt betrapt, is de opsporingsambtenaar bevoegd om, op bevel van de officier van justitie, een verdachte aan te houden. Dit geldt voor een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Het doel van de aanhouding is om de verdachte zo snel mogelijk (ten spoedigste) voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
2. Het bevel tot aanhouding kan door de officier van justitie mondeling of schriftelijk worden gegeven. Indien het mondeling wordt gegeven, wordt het nadien in het proces-verbaal vermeld.
Dit houdt in dat de officier van justitie het bevel tot aanhouding zowel mondeling als schriftelijk kan geven. Als het bevel mondeling wordt gegeven, moet dit later (nadien) worden vastgelegd (vermeld) in het proces-verbaal.
3. Indien het bevel van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid toe aan de hulpofficier van justitie. De hulpofficier van justitie geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan de officier van justitie. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent: Als het niet mogelijk is om te wachten op het bevel van de officier van justitie, dan heeft de hulpofficier van justitie de bevoegdheid die in het eerste lid is beschreven (namelijk de bevoegdheid tot aanhouden). De hulpofficier van justitie moet de officier van justitie direct (onverwijld) schriftelijk of mondeling informeren over de aanhouding. De regels uit het tweede lid (over het mondeling of schriftelijk geven van het bevel en de vermelding in het proces-verbaal) gelden hier ook (zijn van overeenkomstige toepassing).
4. Indien het bevel van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie niet kan worden afgewacht, is de opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
Dit houdt in: Mocht het niet mogelijk zijn om te wachten op een bevel van de officier van justitie of de hulpofficier van justitie, dan is de opsporingsambtenaar zelf bevoegd om de verdachte aan te houden. Het doel hiervan is om de verdachte zo snel mogelijk (ten spoedigste) voor te geleiden aan de hulpofficier van justitie of de officier van justitie.
5. Een bevoegdheid tot aanhouding in Nederland buiten het geval van ontdekking op heterdaad komt toe aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat voor zover een verdrag daarin voorziet onder de verplichting ten aanzien van de aangehoudene te handelen overeenkomstig artikel 53, tweede lid.
Dit betekent: Een persoon die werkzaam is in de openbare dienst van een ander land (vreemde staat) heeft de bevoegdheid om in Nederland iemand aan te houden wanneer er geen sprake is van ontdekking op heterdaad. Deze bevoegdheid bestaat alleen als een verdrag hierin voorziet. Daarbij geldt de verplichting dat deze persoon met betrekking tot de aangehouden persoon moet handelen zoals bepaald in artikel 53, tweede lid.