Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemeene bepalingen
Titel IIIA. Het slachtoffer
Tweede afdeling. Rechten van het slachtoffer
Artikel 51e

Artikel 51e (Spreekrecht slachtoffers, nabestaanden en vertegenwoordigers)

Laatste versie

1. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240, 241, eerste lid, 242, 245, eerste lid, en 252, 285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308, 318 en 372 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Van het voornemen tot het uitoefenen van het spreekrecht geven degenen die daartoe gerechtigd zijn, voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie opdat deze hen tijdig kan oproepen.

2. Het slachtoffer kan op de terechtzitting een verklaring afleggen.

3. Het spreekrecht bedoeld in het tweede lid kan ook worden uitgeoefend door de vader of moeder van een minderjarig slachtoffer die een nauwe band met het slachtoffer heeft of door een persoon die dat slachtoffer als behorende tot zijn gezin, verzorgt en opvoedt en in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Van het spreekrecht kan gezamenlijk of elk afzonderlijk gebruik worden gemaakt. De voorzitter kan het spreekrecht ambtshalve of op vordering van de officier van justitie beperken of ontzeggen wegens strijd met het belang van het minderjarig slachtoffer.

4. Het spreekrecht kan, onder overeenkomstige toepassing van het vijfde lid, ook worden uitgeoefend door:

a. personen die het overleden slachtoffer als behorende tot hun gezin hebben verzorgd en opgevoed en in een nauwe persoonlijke betrekking tot het slachtoffer hebben gestaan; en b. personen, anders dan genoemd onder a, die deel hebben uitgemaakt van het gezin waartoe het overleden slachtoffer behoorde en in een nauwe persoonlijke betrekking tot het slachtoffer hebben gestaan.

De voorzitter kan het spreekrecht ambtshalve of op vordering van de officier van justitie beperken of ontzeggen wegens strijd met het belang van het slachtoffer.

5. Indien meer dan drie nabestaanden hebben meegedeeld dat zij van hun spreekrecht gebruik willen maken, en zij het onderling niet eens kunnen worden over wie van hen het woord zal voeren, beslist de voorzitter welke drie personen van het spreekrecht gebruik kunnen maken. De beslissing van de voorzitter laat onverlet dat de echtgenoot, geregistreerde partner of een andere levensgezel het woord kunnen voeren ter uitoefening van het spreekrecht.

6. Tot de slachtoffers die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Dit geldt ook voor de minderjarige die die leeftijd nog niet heeft bereikt en die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

7. Indien het slachtoffer de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, kan het spreekrecht worden uitgeoefend door zijn wettelijke vertegenwoordigers voor zover deze vertegenwoordiging niet in strijd is met het belang van de minderjarige. De wettelijke vertegenwoordigers kunnen tevens gezamenlijk of elk afzonderlijk, op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het eerste lid, bij hen teweeg hebben gebracht. De voorzitter kan, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, beslissen dat het spreekrecht niet wordt uitgeoefend door de wettelijke vertegenwoordiger wegens strijd met het belang van de minderjarige.

8. Voor het slachtoffer dat feitelijk niet bij machte is het spreekrecht uit te oefenen, kan het spreekrecht over de gevolgen van het strafbaar feit door welke deze is getroffen, worden uitgeoefend door de echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere levensgezel en één van de familieleden van het slachtoffer als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, onder b.

Uitleg in duidelijke taal

1. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240, 241, eerste lid, 242, 245, eerste lid, en 252, 285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308, 318 en 372 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Van het voornemen tot het uitoefenen van het spreekrecht geven degenen die daartoe gerechtigd zijn, voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie opdat deze hen tijdig kan oproepen.

Dit lid bepaalt dat het spreekrecht mag worden gebruikt als het feit waarvan iemand beschuldigd wordt (het tenlastegelegde feit) een misdrijf is waarvoor volgens de wet (naar de wettelijke omschrijving) een gevangenisstraf van acht jaar of meer kan worden opgelegd. Het spreekrecht mag ook worden gebruikt als het gaat om een van de specifiek genoemde misdrijven in de artikelen 240, 241 (eerste lid), 242, 245 (eerste lid), en 252, 285, 285b, 300 (tweede en derde lid), 301 (tweede en derde lid), 306 tot en met 308, 318 en 372 van het Wetboek van Strafrecht, en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Degenen die het spreekrecht willen uitoefenen, moeten dit voornemen vóór het begin van de rechtszaak (terechtzitting) schriftelijk laten weten aan de officier van justitie, zodat deze hen op tijd kan oproepen.

2. Het slachtoffer kan op de terechtzitting een verklaring afleggen.

Dit betekent dat het slachtoffer tijdens de rechtszaak (terechtzitting) een verklaring mag geven.

3. Het spreekrecht bedoeld in het tweede lid kan ook worden uitgeoefend door de vader of moeder van een minderjarig slachtoffer die een nauwe band met het slachtoffer heeft of door een persoon die dat slachtoffer als behorende tot zijn gezin, verzorgt en opvoedt en in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Van het spreekrecht kan gezamenlijk of elk afzonderlijk gebruik worden gemaakt. De voorzitter kan het spreekrecht ambtshalve of op vordering van de officier van justitie beperken of ontzeggen wegens strijd met het belang van het minderjarig slachtoffer.

Dit lid stelt dat het spreekrecht, zoals genoemd in het tweede lid, ook gebruikt mag worden door de vader of moeder van een minderjarig slachtoffer, mits zij een nauwe band met het slachtoffer hebben. Ook een persoon die het minderjarige slachtoffer verzorgt en opvoedt als onderdeel van zijn of haar gezin (als behorende tot zijn gezin) en een nauwe persoonlijke relatie (nauwe persoonlijke betrekking) met het kind heeft, mag het spreekrecht uitoefenen. Zij kunnen dit samen (gezamenlijk) of ieder apart (elk afzonderlijk) doen. De voorzitter van de rechtbank kan het spreekrecht uit eigen beweging (ambtshalve) of op verzoek (vordering) van de officier van justitie inperken (beperken) of weigeren (ontzeggen) als dit in strijd is met het belang van het minderjarige slachtoffer.

4. Het spreekrecht kan, onder overeenkomstige toepassing van het vijfde lid, ook worden uitgeoefend door:

Dit betekent dat het spreekrecht ook kan worden uitgeoefend door de hieronder genoemde personen, waarbij de regels van het vijfde lid op een vergelijkbare manier (onder overeenkomstige toepassing) gelden.

a. personen die het overleden slachtoffer als behorende tot hun gezin hebben verzorgd en opgevoed en in een nauwe persoonlijke betrekking tot het slachtoffer hebben gestaan; en

Dit verwijst naar personen die het overleden slachtoffer hebben verzorgd en opgevoed alsof het tot hun eigen gezin behoorde (als behorende tot hun gezin) en die een hechte persoonlijke relatie (nauwe persoonlijke betrekking) met het slachtoffer hadden.

b. personen, anders dan genoemd onder a, die deel hebben uitgemaakt van het gezin waartoe het overleden slachtoffer behoorde en in een nauwe persoonlijke betrekking tot het slachtoffer hebben gestaan.

Dit betreft andere personen dan die onder a genoemd, die deel uitmaakten van het gezin van het overleden slachtoffer en een hechte persoonlijke relatie (nauwe persoonlijke betrekking) met het slachtoffer hadden.

De voorzitter kan het spreekrecht ambtshalve of op vordering van de officier van justitie beperken of ontzeggen wegens strijd met het belang van het slachtoffer.

Dit betekent dat de voorzitter van de rechtbank uit eigen beweging (ambtshalve) of op verzoek (vordering) van de officier van justitie het spreekrecht van de onder a en b genoemde personen kan inperken (beperken) of weigeren (ontzeggen) als dit in strijd is met het belang van het slachtoffer.

5. Indien meer dan drie nabestaanden hebben meegedeeld dat zij van hun spreekrecht gebruik willen maken, en zij het onderling niet eens kunnen worden over wie van hen het woord zal voeren, beslist de voorzitter welke drie personen van het spreekrecht gebruik kunnen maken. De beslissing van de voorzitter laat onverlet dat de echtgenoot, geregistreerde partner of een andere levensgezel het woord kunnen voeren ter uitoefening van het spreekrecht.

Dit lid regelt de situatie waarin meer dan drie nabestaanden aangeven dat zij willen spreken. Als zij het niet eens kunnen worden over wie van hen spreekt, dan beslist de voorzitter van de rechtbank welke drie personen het spreekrecht mogen uitoefenen. Deze beslissing van de voorzitter verandert niets aan het feit (laat onverlet) dat de echtgenoot, geregistreerde partner of een andere levensgezel van het slachtoffer altijd het recht hebben om te spreken.

6. Tot de slachtoffers die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Dit geldt ook voor de minderjarige die die leeftijd nog niet heeft bereikt en die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Dit lid specificeert dat minderjarige slachtoffers die twaalf jaar of ouder zijn, van het spreekrecht gebruik mogen maken. Dit recht geldt ook voor een minderjarige die nog geen twaalf jaar is, maar van wie wordt geoordeeld (in staat kan worden geacht) dat hij of zij de eigen belangen in de zaak (ter zake) redelijk kan inschatten (redelijke waardering).

7. Indien het slachtoffer de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, kan het spreekrecht worden uitgeoefend door zijn wettelijke vertegenwoordigers voor zover deze vertegenwoordiging niet in strijd is met het belang van de minderjarige. De wettelijke vertegenwoordigers kunnen tevens gezamenlijk of elk afzonderlijk, op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het eerste lid, bij hen teweeg hebben gebracht. De voorzitter kan, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, beslissen dat het spreekrecht niet wordt uitgeoefend door de wettelijke vertegenwoordiger wegens strijd met het belang van de minderjarige.

Dit lid bepaalt dat als het slachtoffer jonger is dan twaalf jaar, zijn of haar wettelijke vertegenwoordigers het spreekrecht kunnen uitoefenen, op voorwaarde dat dit niet tegen het belang van de minderjarige ingaat. Deze wettelijke vertegenwoordigers mogen ook, samen (gezamenlijk) of ieder apart (elk afzonderlijk), tijdens de rechtszaak (terechtzitting) een verklaring afleggen over de impact (gevolgen) die de strafbare feiten (genoemd in het eerste lid) op hen hebben gehad (bij hen teweeg hebben gebracht). De voorzitter van de rechtbank kan uit eigen beweging (ambtshalve) of op verzoek (vordering) van de officier van justitie besluiten dat de wettelijke vertegenwoordiger het spreekrecht niet mag uitoefenen als dit in strijd is met het belang van de minderjarige.

8. Voor het slachtoffer dat feitelijk niet bij machte is het spreekrecht uit te oefenen, kan het spreekrecht over de gevolgen van het strafbaar feit door welke deze is getroffen, worden uitgeoefend door de echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere levensgezel en één van de familieleden van het slachtoffer als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, onder b.

Dit lid stelt dat als een slachtoffer feitelijk niet in staat is (niet bij machte is) om zelf het spreekrecht uit te oefenen, dit recht (specifiek over de gevolgen van het strafbare feit waardoor het slachtoffer is geraakt) kan worden uitgeoefend door de echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere levensgezel, samen met één van de familieleden van het slachtoffer zoals omschreven in artikel 51a, eerste lid, onderdeel b.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad68x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2023:414 - Proceskosten benadeelde partij: geen vergoeding reiskosten bij bijstand door advocaat

ECLI:NL:HR:2023:41428 maart 2023Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad oordeelt dat een benadeelde partij die in het strafproces wordt bijgestaan door een advocaat, geen aanspraak kan maken op vergoeding van de eigen reis- en verblijfkosten. De regeling voor proceskosten uit het burgerlijk procesrecht wordt analoog toegepast.

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht, Verbintenissenrecht
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad34x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:1806 - Geen rol voor burgerlijke rechter in strafproces: de grens van aanvullende rechtsbescherming

ECLI:NL:HR:2018:180628 september 2018Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De burgerlijke rechter kan geen voorzieningen treffen die uitsluitend dienen ter bescherming van processuele belangen in een procedure bij een andere rechter, zoals het strafproces. Partijen zijn voor dergelijke verzoeken aangewezen op de regels en mogelijkheden van die specifieke rechtsgang.

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad17x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2002:AD5371

ECLI:NL:HR:2002:AD53715 februari 2002Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad15x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2004:AR3043

ECLI:NL:HR:2004:AR304316 november 2004Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad11x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2011:BR2359

ECLI:NL:HR:2011:BR235911 oktober 2011Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:1032

ECLI:NL:HR:2020:103216 juni 2020Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AF4265

ECLI:NL:HR:2003:AF426515 april 2003Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2012:BX8471

ECLI:NL:HR:2012:BX84716 november 2012Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2020:2031

ECLI:NL:HR:2020:203115 december 2020Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2020:2033

ECLI:NL:HR:2020:203315 december 2020Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak