Artikel 297 (Confrontatie, aanwezigheid getuigen en verdachten)
1. De rechtbank kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte getuigen tegenover elkaar stellen.
2. De voorzitter kan, in afwijking van artikel 296, eerste lid, bevelen dat na een afgelegde getuigenis een of meer getuigen de zittingzaal zullen verlaten en dat een of meer van hen opnieuw zullen worden binnengelaten teneinde hetzij afzonderlijk, hetzij in elkaars bijzijn, nogmaals te worden gehoord.
3. De voorzitter kan bevelen dat op gelijke wijze als bedoeld in het tweede lid een of meer verdachten de zittingzaal zullen verlaten, opdat een getuige buiten hun tegenwoordigheid zal worden ondervraagd.
4. In dat geval wordt aan de verdachte onmiddellijk meegedeeld wat buiten zijn aanwezigheid is voorgevallen, waarna het onderzoek kan worden voortgezet.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechtbank kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte getuigen tegenover elkaar stellen.
Dit betekent dat de rechtbank de bevoegdheid heeft om getuigen met elkaar te confronteren. Dit kan de rechtbank uit eigen beweging (ambtshalve) doen, of op aanvraag (vordering) van de officier van justitie, of op verzoek van de verdachte.
2. De voorzitter kan, in afwijking van artikel 296, eerste lid, bevelen dat na een afgelegde getuigenis een of meer getuigen de zittingzaal zullen verlaten en dat een of meer van hen opnieuw zullen worden binnengelaten teneinde hetzij afzonderlijk, hetzij in elkaars bijzijn, nogmaals te worden gehoord.
Dit lid geeft de voorzitter de mogelijkheid om, anders dan bepaald in artikel 296, eerste lid, te bevelen dat getuigen, nadat zij een verklaring hebben afgelegd, de zittingzaal moeten verlaten. Verder kan de voorzitter bevelen dat een of meer van deze getuigen opnieuw de zittingszaal binnenkomen om nogmaals, hetzij apart van elkaar (afzonderlijk), hetzij in aanwezigheid van elkaar (in elkaars bijzijn), te worden gehoord.
3. De voorzitter kan bevelen dat op gelijke wijze als bedoeld in het tweede lid een of meer verdachten de zittingzaal zullen verlaten, opdat een getuige buiten hun tegenwoordigheid zal worden ondervraagd.
Dit betekent dat de voorzitter kan bevelen dat, op eenzelfde manier als in het tweede lid beschreven voor getuigen, een of meer verdachten de zittingzaal moeten verlaten. Het doel hiervan is dat een getuige kan worden ondervraagd zonder dat de betreffende verdachte(n) daarbij aanwezig is/zijn (buiten hun tegenwoordigheid).
4. In dat geval wordt aan de verdachte onmiddellijk meegedeeld wat buiten zijn aanwezigheid is voorgevallen, waarna het onderzoek kan worden voortgezet.
Wanneer een verdachte de zittingzaal heeft moeten verlaten zoals beschreven in het derde lid, dan wordt hem direct (onmiddellijk) verteld wat er tijdens zijn afwezigheid is gebeurd (voorgevallen). Hierna kan het onderzoek op de terechtzitting worden voortgezet.