Artikel 287 (Vaststellen, horen en oproepen getuigen terechtzitting)
1. De voorzitter stelt vast welke personen, al dan niet daartoe opgeroepen, als getuige ter terechtzitting zijn verschenen.
2. De verschenen getuigen worden gehoord, tenzij daarvan wordt afgezien met toestemming van de officier van justitie en van de verdachte dan wel op de gronden genoemd in artikel 288, eerste lid, onder b en c.
3. Ten aanzien van de niet verschenen getuigen beveelt de rechtbank:
a. de oproeping, indien de oproeping door de officier van justitie is verzuimd of op de voet van artikel 264, eerste lid, is geweigerd en de verdachte hierom verzoekt of de rechtbank oproeping wenselijk oordeelt; b. de hernieuwde oproeping, indien de getuige aan de eerdere oproeping geen gevolg heeft gegeven. De rechtbank kan daarbij tevens zijn medebrenging gelasten.
4. Bij het horen van getuigen zijn de artikelen 274 tot en met 276, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. De voorzitter stelt vast welke personen, al dan niet daartoe opgeroepen, als getuige ter terechtzitting zijn verschenen.
Dit betekent letterlijk dat de voorzitter van de rechtbank constateert (stelt vast) welke personen ter terechtzitting zijn gekomen (verschenen) om als getuige op te treden. Dit geldt voor personen die hiervoor een officiële oproep hebben ontvangen (daartoe opgeroepen) én voor personen die zonder zo'n oproep zijn verschenen (al niet daartoe opgeroepen).
2. De verschenen getuigen worden gehoord, tenzij daarvan wordt afgezien met toestemming van de officier van justitie en van de verdachte dan wel op de gronden genoemd in artikel 288, eerste lid, onder b en c.
Dit houdt in dat de getuigen die aanwezig zijn (verschenen getuigen) ondervraagd zullen worden (worden gehoord). Van dit horen kan echter worden afgezien (kan van worden afgezien) als zowel de officier van justitie als de verdachte hiermee instemmen, of als daarvoor redenen (gronden) bestaan die specifiek genoemd zijn in artikel 288, eerste lid, onderdelen b en c.
3. Ten aanzien van de niet verschenen getuigen beveelt de rechtbank:
Dit betekent dat de rechtbank specifieke orders (beveelt) zal geven met betrekking tot de getuigen die niet op de zitting zijn gekomen (niet verschenen getuigen).
a. de oproeping, indien de oproeping door de officier van justitie is verzuimd of op de voet van artikel 264, eerste lid, is geweigerd en de verdachte hierom verzoekt of de rechtbank oproeping wenselijk oordeelt;
De rechtbank beveelt de oproeping van de getuige indien de officier van justitie heeft nagelaten (is verzuimd) de getuige op te roepen, of indien de oproeping is geweigerd op basis van (op de voet van) artikel 264, eerste lid. Dit bevel tot oproeping wordt gegeven als de verdachte hierom vraagt (verzoekt) of als de rechtbank het zelf nodig (wenselijk) vindt dat de getuige wordt opgeroepen.
b. de hernieuwde oproeping, indien de getuige aan de eerdere oproeping geen gevolg heeft gegeven. De rechtbank kan daarbij tevens zijn medebrenging gelasten.
De rechtbank beveelt dat de getuige opnieuw wordt opgeroepen (hernieuwde oproeping) als de getuige niet is gekomen (geen gevolg heeft gegeven) na een eerdere oproep. De rechtbank heeft hierbij ook de bevoegdheid om te bevelen (kan tevens gelasten) dat de getuige gedwongen wordt meegebracht (zijn medebrenging).
4. Bij het horen van getuigen zijn de artikelen 274 tot en met 276, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent dat wanneer getuigen worden ondervraagd (bij het horen van getuigen), de regels zoals vastgelegd in de artikelen 274 tot en met 276, derde lid, op eenzelfde manier gelden (van overeenkomstige toepassing zijn).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2014:1496
ECLI:NL:HR:2006:AU5496
ECLI:NL:HR:2005:AU2698
ECLI:NL:HR:2012:BX0863
ECLI:NL:HR:2001:AD4727
ECLI:NL:HR:2009:BK1798
ECLI:NL:HR:2019:1485 - Onjuiste maatstaf bij afwijzing getuigenverzoek: verdedigingsbelang versus noodzaakcriterium
Het hof paste ten onrechte het noodzaakcriterium toe op een getuigenverzoek. Omdat het Openbaar Ministerie in hoger beroep was gegaan en het verzoek tijdig was ingediend, had het verdedigingsbelang als maatstaf moeten gelden. De afwijzing was daardoor onvoldoende gemotiveerd.
ECLI:NL:HR:2021:813 - Eisen aan opgave getuigen in appelschriftuur en het noodzakelijkheidscriterium
Een getuigenverzoek in de appelschriftuur (art. 410 lid 3 Sv) moet onderbouwd zijn. Ontbreekt deze onderbouwing, dan geldt het strengere noodzakelijkheidscriterium, ook als de onderbouwing later alsnog wordt gegeven. Het belang wordt echter voorondersteld bij een getuige die belastend heeft verklaard.