Terug naar bibliotheek
Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
Titel VI. Behandeling van de zaak door de rechtbank
Eerste afdeling. Onderzoek op de terechtzitting
Artikel 278

Artikel 278 (Geldigheid dagvaarding, medebrenging, verschijning, uitstel verdachte)

Laatste versie

1. De rechtbank onderzoekt de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding aan de niet verschenen verdachte. Indien blijkt dat deze niet op geldige wijze is uitgereikt, spreekt zij de nietigheid van de dagvaarding uit.

2. Indien de verdachte, bedoeld in artikel 258a, niet in persoon op de terechtzitting verschijnt, beveelt de rechtbank de schorsing van het onderzoek en gelast zij tevens de medebrenging van de verdachte, tenzij zonder onderzoek van de zaak zelf blijkt van nietigheid van de tenlastelegging, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie, op verzoek van de verdachte of van het slachtoffer beslissen dat de schorsing en medebrenging achterwege blijven als de omstandigheden bedoeld in artikel 258a, tweede lid, zich voordoen.

3. In geval de rechtbank het wenselijk acht dat de verdachte bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig is, beveelt zij dat de verdachte in persoon zal verschijnen; zij kan daartoe tevens zijn medebrenging gelasten. In het geval, bedoeld in artikel 260, zesde lid, is artikel 495a, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

4. Indien de verdachte heeft meegedeeld dat hij zijn verdediging in persoon wil voeren en hij om uitstel van de behandeling van zijn zaak heeft verzocht, beslist de rechtbank op het verzoek om uitstel. De rechtbank willigt het verzoek om uitstel in of wijst het af, waarna in het laatste geval het onderzoek met inachtneming van artikel 280, eerste lid, wordt voortgezet.

5. Bij toepassing van het tweede lid of inwilliging van het verzoek, bedoeld in het derde lid, beveelt de rechtbank de schorsing van het onderzoek en de oproeping van de verdachte tegen het tijdstip van hervatting van het onderzoek.

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechtbank onderzoekt de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding aan de niet verschenen verdachte. Indien blijkt dat deze niet op geldige wijze is uitgereikt, spreekt zij de nietigheid van de dagvaarding uit.

Dit lid bepaalt dat de rechtbank controleert (onderzoekt) of de uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte die niet is verschenen, rechtsgeldig (op geldige wijze) is gebeurd. Als blijkt dat de dagvaarding niet op geldige wijze is uitgereikt, dan verklaart (spreekt uit) de rechtbank de nietigheid van de dagvaarding.

2. Indien de verdachte, bedoeld in artikel 258a, niet in persoon op de terechtzitting verschijnt, beveelt de rechtbank de schorsing van het onderzoek en gelast zij tevens de medebrenging van de verdachte, tenzij zonder onderzoek van de zaak zelf blijkt van nietigheid van de tenlastelegging, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie, op verzoek van de verdachte of van het slachtoffer beslissen dat de schorsing en medebrenging achterwege blijven als de omstandigheden bedoeld in artikel 258a, tweede lid, zich voordoen.

Dit lid bepaalt dat als de specifieke verdachte, zoals omschreven in artikel 258a, niet in persoon op de terechtzitting verschijnt, de rechtbank de schorsing van het onderzoek beveelt en tevens opdracht geeft om de verdachte te halen (de medebrenging van de verdachte gelast). Deze maatregelen worden niet genomen indien, zonder de zaak inhoudelijk te onderzoeken, al duidelijk is dat er sprake is van nietigheid van de tenlastelegging, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank heeft de mogelijkheid om uit eigen beweging (ambtshalve), op eis (vordering) van de officier van justitie, of op verzoek van de verdachte of van het slachtoffer, te beslissen om de schorsing en medebrenging achterwege te blijven, mits de specifieke situaties (omstandigheden bedoeld in artikel 258a, tweede lid) zich voordoen.

3. In geval de rechtbank het wenselijk acht dat de verdachte bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig is, beveelt zij dat de verdachte in persoon zal verschijnen; zij kan daartoe tevens zijn medebrenging gelasten. In het geval, bedoeld in artikel 260, zesde lid, is artikel 495a, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Dit lid stelt dat als de rechtbank het belangrijk of passend (wenselijk acht) vindt dat de verdachte bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig is, de rechtbank beveelt dat de verdachte in persoon zal verschijnen. De rechtbank kan hiervoor ook opdracht geven om de verdachte te laten halen (zijn medebrenging gelasten). In de specifieke situatie die wordt genoemd in artikel 260, zesde lid, zijn de bepalingen van artikel 495a, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing (op een vergelijkbare manier van toepassing).

4. Indien de verdachte heeft meegedeeld dat hij zijn verdediging in persoon wil voeren en hij om uitstel van de behandeling van zijn zaak heeft verzocht, beslist de rechtbank op het verzoek om uitstel. De rechtbank willigt het verzoek om uitstel in of wijst het af, waarna in het laatste geval het onderzoek met inachtneming van artikel 280, eerste lid, wordt voortgezet.

Dit lid behandelt de situatie waarin de verdachte heeft laten weten dat hij zijn verdediging in persoon wil voeren en om die reden gevraagd heeft om uitstel van de behandeling van zijn zaak. De rechtbank neemt vervolgens een beslissing (beslist) op dit verzoek om uitstel. De rechtbank kan het verzoek goedkeuren (willigt het verzoek ... in) of afkeuren (wijst het af). Indien het verzoek wordt afgewezen, wordt het onderzoek met inachtneming van artikel 280, eerste lid, voortgezet (voortgezet rekening houdend met die bepaling).

5. Bij toepassing van het tweede lid of inwilliging van het verzoek, bedoeld in het derde lid, beveelt de rechtbank de schorsing van het onderzoek en de oproeping van de verdachte tegen het tijdstip van hervatting van het onderzoek.

Dit lid geeft aan dat wanneer de rechtbank toepassing van het tweede lid geeft (zoals het gelasten van medebrenging) of een verzoek, bedoeld in het derde lid, inwilligt (zoals het bevelen dat de verdachte persoonlijk verschijnt), de rechtbank de schorsing van het onderzoek beveelt. Daarnaast beveelt de rechtbank de oproeping van de verdachte tegen het tijdstip van hervatting van het onderzoek (voor het moment dat het onderzoek weer verdergaat).

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad229x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2002:AD5163

ECLI:NL:HR:2002:AD516312 maart 2002Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad20x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2005:AU2698

ECLI:NL:HR:2005:AU269825 oktober 2005Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtInternationaal Strafrecht, Strafprocesrecht
Internationaal PubliekrechtVolkenrecht
Hoge Raad18x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2005:AT5663

ECLI:NL:HR:2005:AT566311 oktober 2005Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:813 - Eisen aan opgave getuigen in appelschriftuur en het noodzakelijkheidscriterium

ECLI:NL:HR:2021:8131 juni 2021Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Een getuigenverzoek in de appelschriftuur (art. 410 lid 3 Sv) moet onderbouwd zijn. Ontbreekt deze onderbouwing, dan geldt het strengere noodzakelijkheidscriterium, ook als de onderbouwing later alsnog wordt gegeven. Het belang wordt echter voorondersteld bij een getuige die belastend heeft verklaard.

StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1984:AC8436

ECLI:NL:HR:1984:AC843629 mei 1984Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad9x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:2583

ECLI:NL:HR:2016:258315 november 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad9x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2011:BQ3029

ECLI:NL:HR:2011:BQ302929 april 2011Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad9x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2009:BK1798

ECLI:NL:HR:2009:BK17983 november 2009Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad7x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:330

ECLI:NL:HR:2018:33013 maart 2018Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2015:136

ECLI:NL:HR:2015:1363 februari 2015Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak