Artikel 234 (Voorbereiden valsheid geschriften en betaalmiddelfraude)
1. Hij die stoffen, voorwerpen of gegevens vervaardigt, ontvangt, zich verschaft, verkoopt, overdraagt, verwerft, vervoert, invoert, uitvoert, verspreidt, anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een der in de artikelen 226, eerste lid, onderdelen 2° tot en met 5°, 231, eerste lid, 231a, eerste lid, 231b en 232, eerste lid, omschreven misdrijven dan wel een der misdrijven omschreven in de artikelen 310, 311, 312, 317, 321 en 326, voor zover deze feiten betrekking hebben op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Artikel 225, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Hij die stoffen, voorwerpen of gegevens vervaardigt, ontvangt, zich verschaft, verkoopt, overdraagt, verwerft, vervoert, invoert, uitvoert, verspreidt, anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een der in de artikelen 226, eerste lid, onderdelen 2° tot en met 5°, 231, eerste lid, 231a, eerste lid, 231b en 232, eerste lid, omschreven misdrijven dan wel een der misdrijven omschreven in de artikelen 310, 311, 312, 317, 321 en 326, voor zover deze feiten betrekking hebben op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vierde categorie.
Dit artikel stelt dat een persoon strafbaar is indien hij stoffen, voorwerpen of gegevens vervaardigt, ontvangt, zich verschaft, verkoopt, overdraagt, verwerft, vervoert, invoert, uitvoert, verspreidt, op een andere manier ter beschikking stelt of voorhanden heeft, terwijl deze persoon weet dat deze bestemd zijn voor het plegen van specifieke misdrijven. Deze misdrijven zijn de valsheidsmisdrijven genoemd in de artikelen 226, eerste lid, onderdelen 2° tot en met 5°, 231, eerste lid, 231a, eerste lid, 231b, en 232, eerste lid, óf de vermogensdelicten genoemd in de artikelen 310, 311, 312, 317, 321, en 326, mits deze laatste feiten betrekking hebben op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument. De op te leggen straf is een gevangenisstraf van maximaal vier jaar of een geldboete van de vierde categorie.
2. Artikel 225, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent dat de bepalingen van artikel 225, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht op eenzelfde wijze van toepassing zijn in de context van dit artikel.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2000:ZD1754 - Hoge Raad - 20 maart 2000
ECLI:NL:HR:2014:354 - Motiveringsplicht rechter: geen verkort vonnis bij bepleite vrijspraak - 17 februari 2014
De Hoge Raad oordeelt dat een gerechtshof niet kan volstaan met een opgave van bewijsmiddelen (een verkort vonnis) als de verdediging ter zitting vrijspraak heeft bepleit. Dit volgt dwingend uit de tekst van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
ECLI:NL:RBGEL:2024:6908 - Rechtbank Gelderland - 25 september 2024
ECLI:NL:RBAMS:2024:5120 - Rechtbank Amsterdam - 15 augustus 2024
ECLI:NL:RBNNE:2024:1280 - Rechtbank Noord-Nederland - 8 april 2024
ECLI:NL:PHR:2023:1101 - Parket bij de Hoge Raad - 4 december 2023
ECLI:NL:RBMNE:2024:75 - Rechtbank Midden-Nederland - 11 januari 2024
ECLI:NL:HR:2025:537 - Voorwaardelijk opzet op voorhanden hebben skimapparaat bij verdacht pakketvervoer - 21 april 2025
Het voor een aanzienlijke beloning vervoeren van een pakket met onbekende inhoud, afkomstig van onbekenden, kan voorwaardelijk opzet op het voorhanden hebben van een illegaal voorwerp opleveren. De verdachte aanvaardde willens en wetens de aanmerkelijke kans op een verboden inhoud, zoals een skimapparaat.