Artikel 3
1. Toepassing van de artikelen 4, 10, vierde lid, 11 en 12 kan, behoudens het bepaalde in het tweede lid, slechts geschieden in het belang van:
a. het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer; b. het instandhouden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; c. het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen; d. het voorkomen of beperken van externe veiligheidsrisico’s in verband met schepen; e. het voorkomen of beperken van verontreiniging door schepen.
2. Toepassing van artikel 4 ten behoeve van een in het eerste lid genoemd belang kan mede geschieden in het belang van het voorkomen of beperken van:
a. hinder of gevaar door het scheepvaartverkeer voor personen die zich anders dan op een schip te water bevinden; b. schade door het scheepvaartverkeer aan de landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied waarin scheepvaartwegen zijn gelegen.