Terug naar bibliotheek
Tweede Boek. Van de gerechtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen, beschikkingen en authentieke akten
Tweede titel. Van de gerechtelijke tenuitvoerlegging op goederen die geen registergoederen zijn
Eerste afdeling. Van executoriaal beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn
Artikel 441

Artikel 441 (Voorwaarden executoriaal beslag roerende zaken)

Laatste versie

1. Het beslag kan slechts worden gedaan voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is.

2. Indien de vordering niet is vereffend, worden na het beslag alle verdere vervolgingen gestaakt, totdat de vereffening is geschied.

3. Het is niet toegestaan zaken in beslag te nemen indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat de opbrengst die gerealiseerd kan worden door het verhaal op die zaken minder bedraagt dan de kosten van de beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie, tenzij de schuldeiser aannemelijk kan maken dat de schuldenaar door het beslag en de executie niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen.

Uitleg in duidelijke taal

1. Het beslag kan slechts worden gedaan voor een vordering waarvan het geldelijk beloop bepaalbaar is.

Dit lid bepaalt dat beslag uitsluitend gelegd kan worden voor een vordering waarvan de waarde in geld kan worden vastgesteld (het geldelijk beloop bepaalbaar is).

2. Indien de vordering niet is vereffend, worden na het beslag alle verdere vervolgingen gestaakt, totdat de vereffening is geschied.

Dit lid stelt dat wanneer de vordering waarvoor beslag is gelegd nog niet is voldaan (vereffend), alle verdere juridische acties (vervolgingen) na het leggen van het beslag moeten worden stopgezet (gestaakt). Dit blijft zo totdat de vordering wel is voldaan (vereffening is geschied).

3. Het is niet toegestaan zaken in beslag te nemen indien redelijkerwijs voorzienbaar is dat de opbrengst die gerealiseerd kan worden door het verhaal op die zaken minder bedraagt dan de kosten van de beslaglegging en de daaruit voortvloeiende executie, tenzij de schuldeiser aannemelijk kan maken dat de schuldenaar door het beslag en de executie niet op onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen.

Dit lid verbiedt het om beslag te leggen op zaken als redelijkerwijs verwacht kan worden (voorzienbaar is) dat de opbrengst die door de verkoop van die zaken (verhaal op die zaken) kan worden verkregen, lager zal zijn dan de kosten van het leggen van het beslag en de daaruit volgende tenuitvoerlegging (executie). Een uitzondering hierop is mogelijk als de schuldeiser aannemelijk kan maken (kan bewijzen) dat de schuldenaar door het beslag en de executie niet op een onevenredig zware manier in zijn belangen wordt geschaad (getroffen).