Artikel 4 (Rechtsmacht huwelijkszaken en geregistreerd partnerschap)
1. Indien de Verordening (EU) nr. 2019/1111 (verordening) van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU L178) niet van toepassing is, wordt de rechtsmacht van de rechter met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigverklaring, alsmede nietigheid en geldigheid van het huwelijk uitsluitend bepaald overeenkomstig de artikelen 3, 4 en 5 van deze verordening.
2. Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigheid, nietigverklaring of geldigheid van huwelijken, dan heeft hij, voorzover de in het eerste lid genoemde verordening daarop niet van toepassing is en onverminderd artikel 1, tevens rechtsmacht tot het treffen van voorlopige en bewarende maatregelen voorzover die verband houden met echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigverklaring, alsmede nietigheid en geldigheid van huwelijken.
3. Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigheid, nietigverklaring of geldigheid van huwelijken, dan heeft hij, voorzover de in het eerste lid genoemde verordening daarop niet van toepassing is en onverminderd artikel 1, tevens rechtsmacht ter zake van daarmee verband houdende nevenvoorzieningen, met dien verstande
a. dat met betrekking tot de voorzieningen als bedoeld in artikel 827, eerste lid, onder d en f, de Nederlandse rechter uitsluitend rechtsmacht heeft als de woning in Nederland is gelegen, en b. dat met betrekking tot verzoeken tot regeling van het gezag en het omgangsrecht de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaart indien hij zich, wegens de geringe verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, niet in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen.
4. Met betrekking tot het geregistreerd partnerschap zijn het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Nederlandse rechter steeds rechtsmacht heeft indien het geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU L 178) niet van toepassing is, wordt de rechtsmacht van de rechter met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigverklaring, alsmede nietigheid en geldigheid van het huwelijk uitsluitend bepaald overeenkomstig de artikelen 3, 4 en 5 van deze verordening.
Dit lid bepaalt dat wanneer de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (betreffende bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken, ouderlijke verantwoordelijkheid, en internationale kinderontvoering) niet van toepassing is, de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in zaken betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigverklaring, en de nietigheid en geldigheid van het huwelijk, uitsluitend wordt vastgesteld volgens de artikelen 3, 4 en 5 van diezelfde verordening.
2. Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigheid, nietigverklaring of geldigheid van huwelijken, dan heeft hij, voorzover de in het eerste lid genoemde verordening daarop niet van toepassing is en onverminderd artikel 1, tevens rechtsmacht tot het treffen van voorlopige en bewarende maatregelen voorzover die verband houden met echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigverklaring, alsmede nietigheid en geldigheid van huwelijken.
Dit lid stelt dat indien de Nederlandse rechter bevoegd is (rechtsmacht heeft) in zaken van echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigheid, nietigverklaring of de geldigheid van huwelijken, en de in lid 1 genoemde EU-verordening daarop niet van toepassing is, en met inachtneming van artikel 1, de rechter dan ook bevoegd is om voorlopige en bewarende maatregelen te treffen. Deze maatregelen moeten wel verband houden met de genoemde huwelijkszaken.
3. Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigheid, nietigverklaring of geldigheid van huwelijken, dan heeft hij, voorzover de in het eerste lid genoemde verordening daarop niet van toepassing is en onverminderd artikel 1, tevens rechtsmacht ter zake van daarmee verband houdende nevenvoorzieningen, met dien verstande
Dit lid geeft aan dat als de Nederlandse rechter bevoegd is voor echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigheid, nietigverklaring of geldigheid van huwelijken, en de EU-verordening uit lid 1 daarop niet van toepassing is, en met inachtneming van artikel 1, de rechter ook bevoegd is voor daarmee verband houdende nevenvoorzieningen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
a. dat met betrekking tot de voorzieningen als bedoeld in artikel 827, eerste lid, onder d en f, de Nederlandse rechter uitsluitend rechtsmacht heeft als de woning in Nederland is gelegen, en
Dit subonderdeel preciseert dat voor de voorzieningen genoemd in artikel 827, eerste lid, onderdelen d en f (waarschijnlijk betreffende de echtelijke woning), de Nederlandse rechter alleen rechtsmacht heeft indien de betreffende woning in Nederland ligt.
b. dat met betrekking tot verzoeken tot regeling van het gezag en het omgangsrecht de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaart indien hij zich, wegens de geringe verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, niet in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen.
Dit subonderdeel stelt dat bij verzoeken over de regeling van het gezag en het omgangsrecht, de Nederlandse rechter zichzelf onbevoegd zal verklaren als de zaak te weinig verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer. Dit is het geval als de rechter daardoor het belang van het kind niet goed kan beoordelen.
4. Met betrekking tot het geregistreerd partnerschap zijn het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Nederlandse rechter steeds rechtsmacht heeft indien het geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan.
Dit lid bepaalt dat de regels uit het eerste, tweede en derde lid op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) gelden voor het geregistreerd partnerschap. Een belangrijke toevoeging hierbij is dat de Nederlandse rechter altijd bevoegd is (rechtsmacht heeft) als het geregistreerd partnerschap in Nederland is gesloten.