Artikel 339 (Termijnen hoger beroep en incidenteel beroep)
1. De termijn voor het instellen van hoger beroep is drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis dan wel de dag van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 29a.
2. In afwijking van het eerste lid is de termijn van beroep van een vonnis in kort geding vier weken.
3. De gedaagde in hoger beroep kan incidenteel beroep instellen, zelfs na verloop van deze termijnen en na berusting in het vonnis. Het incidenteel beroep wordt, op straffe van verval, ingesteld bij de conclusie van antwoord.
4. De afstand van instantie laat de mogelijkheid incidenteel beroep in te stellen onverlet. De gedaagde in hoger beroep kan op de roldatum waarop de afstand van instantie is gedaan, de rechter verzoeken voor het instellen van incidenteel beroep een termijn te bepalen. De gedaagde in hoger beroep kan het incidenteel beroep ook instellen op een roldatum die binnen twee weken na de afstand van instantie bij exploot aan eiser in hoger beroep is aangezegd. Artikel 74, eerste lid, tweede tot en met vierde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien in eerste aanleg een vordering tot vrijwaring geheel of gedeeltelijk is afgewezen op grond van de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, staat het hoger beroep daartegen open tot het moment dat in de hoofdzaak in hoger beroep de conclusie van antwoord wordt genomen.
Uitleg in duidelijke taal
1. De termijn voor het instellen van hoger beroep is drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis dan wel de dag van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 29a.
Dit lid stelt dat de periode waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld drie maanden bedraagt. Deze termijn begint te lopen vanaf de dag dat het vonnis is uitgesproken of, indien van toepassing, vanaf de dag van de mondelinge uitspraak zoals omschreven in artikel 29a.
2. In afwijking van het eerste lid is de termijn van beroep van een vonnis in kort geding vier weken.
Dit lid vormt een uitzondering op het eerste lid. Het bepaalt dat voor een vonnis dat in een kort geding is gewezen, de termijn om in hoger beroep te gaan vier weken is.
3. De gedaagde in hoger beroep kan incidenteel beroep instellen, zelfs na verloop van deze termijnen en na berusting in het vonnis. Het incidenteel beroep wordt, op straffe van verval, ingesteld bij de conclusie van antwoord.
Dit lid regelt dat de partij die in hoger beroep de verweerder is (de gedaagde in hoger beroep), de mogelijkheid heeft om zelf ook beroep in te stellen tegen het vonnis (incidenteel beroep). Dit kan zelfs als de reguliere termijnen voor hoger beroep al zijn verstreken en ook als deze partij eerder had aangegeven het vonnis te accepteren (berusting in het vonnis). Voorwaarde is wel dat dit incidenteel beroep wordt ingesteld bij het eerste verweerschrift in hoger beroep (de conclusie van antwoord); gebeurt dit niet, dan vervalt het recht om incidenteel beroep in te stellen (op straffe van verval).
4. De afstand van instantie laat de mogelijkheid incidenteel beroep in te stellen onverlet. De gedaagde in hoger beroep kan op de roldatum waarop de afstand van instantie is gedaan, de rechter verzoeken voor het instellen van incidenteel beroep een termijn te bepalen. De gedaagde in hoger beroep kan het incidenteel beroep ook instellen op een roldatum die binnen twee weken na de afstand van instantie bij exploot aan eiser in hoger beroep is aangezegd. Artikel 74, eerste lid, tweede tot en met vierde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
- Op de zittingsdag (roldatum) waarop de afstand van instantie wordt medegedeeld, kan de gedaagde de rechter vragen een termijn vast te stellen voor het instellen van het incidenteel beroep.
- De gedaagde kan het incidenteel beroep ook instellen op een latere zittingsdag, mits deze zittingsdag binnen twee weken na de afstand van instantie via een officieel stuk (exploot) aan de eiser in hoger beroep is medegedeeld (aangezegd). De regels uit artikel 74, eerste lid, tweede tot en met vierde volzin, zijn hierbij ook van toepassing (van overeenkomstige toepassing).
5. Indien in eerste aanleg een vordering tot vrijwaring geheel of gedeeltelijk is afgewezen op grond van de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, staat het hoger beroep daartegen open tot het moment dat in de hoofdzaak in hoger beroep de conclusie van antwoord wordt genomen.
Dit lid behandelt de situatie waarin een partij in de oorspronkelijke procedure (eerste aanleg) een andere partij heeft opgeroepen om haar te vrijwaren (een vordering tot vrijwaring). Als deze vordering tot vrijwaring is afgewezen (geheel of gedeeltelijk) omdat de oorspronkelijke vordering in de hoofdzaak ook is afgewezen, dan kan tegen de afwijzing van de vrijwaringsvordering hoger beroep worden ingesteld. Dit hoger beroep staat open tot het moment dat de verweerder in de hoofdzaak in hoger beroep zijn verweerschrift (conclusie van antwoord) indient.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2014:2894
ECLI:NL:HR:2021:657
ECLI:NL:HR:1957:AG2023 - Baris/Riezenkamp: De Rechtsverhouding in de Precontractuele Fase
Baris/Riezenkamp Arrest
Partijen die in onderhandeling treden, komen tot elkaar te staan in een bijzondere, door de goede trouw beheerste rechtsverhouding. Dit brengt mee dat een dwalende partij in beginsel mag afgaan op de juistheid van mededelingen van de wederpartij.
ECLI:NL:HR:2018:721 - Kostenvergoeding 1019h Rv: ook voor puur processuele verweren in IE-zaken
De Hoge Raad oordeelt dat de proceskostenveroordeling van artikel 1019h Rv ook van toepassing is op kosten voor zuiver processuele kwesties, zoals een verweer tegen een te laat ingesteld hoger beroep, binnen een procedure betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.