Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad
Tweede titel. De dagvaardingsprocedure in eerste aanleg
Tiende afdeling. Incidentele vorderingen
§ 2. Vrijwaring
Artikel 210

Artikel 210 (Procedure en termijnen vrijwaringsoproep)

Laatste versie

1. Indien de gedaagde meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen en hij die oproeping niet heeft gedaan vóór de dag waarop de hoofdzaak moet dienen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.

2. Indien de eiser meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie uiterlijk op de roldatum, op zijn verzoek bepaald bij de verschijning van partijen ter terechtzitting op de voet van artikel 131. Vindt geen verschijning van partijen op de voet van artikel 131 plaats, dan neemt de eiser zijn conclusie uiterlijk op de voor het nemen van de conclusie van repliek bepaalde datum.

3. Indien de vordering wordt toegewezen, bepaalt de rechter de dag waarop zowel de hoofdzaak als de zaak in vrijwaring weer op de rol zullen komen. Betreft de zaak in vrijwaring een vordering die ongeacht het beloop of de waarde door de kantonrechter moet worden behandeld, dan verwijst de rechter beide zaken daarbij zo nodig, met overeenkomstige toepassing van artikel 71, naar de kantonrechter.

4. Het vonnis waarbij de dagvaarding in vrijwaring is toegestaan, behoeft aan de waarborg niet betekend te worden. De dagvaarding moet de in het vonnis vermelde beslissing behelzen; bij die dagvaarding moet de dagvaarding in de hoofdzaak in afschrift worden betekend.

5. Indien de vordering wordt afgewezen, bepaalt de rechter bij die beslissing de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen of beveelt hij een verschijning van partijen ter terechtzitting.

Uitleg in duidelijke taal

1. Indien de gedaagde meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen en hij die oproeping niet heeft gedaan vóór de dag waarop de hoofdzaak moet dienen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.

Dit betekent: Als de gedaagde van oordeel is dat er redenen zijn om een derde partij in vrijwaring op te roepen, en als de gedaagde die oproeping nog niet heeft verricht vóór de dag waarop de hoofdzaak behandeld moet worden, dan dient de gedaagde zijn hiertoe dienende, met argumenten onderbouwde schriftelijke stuk (conclusie) in. Dit moet gebeuren voordat de gedaagde enig ander verweer aanvoert, en wel op de roldatum die is vastgesteld voor het indienen van de conclusie van antwoord.

2. Indien de eiser meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie uiterlijk op de roldatum, op zijn verzoek bepaald bij de verschijning van partijen ter terechtzitting op de voet van artikel 131. Vindt geen verschijning van partijen op de voet van artikel 131 plaats, dan neemt de eiser zijn conclusie uiterlijk op de voor het nemen van de conclusie van repliek bepaalde datum.

Dit betekent: Als de eiser van oordeel is dat er redenen zijn om een derde partij in vrijwaring op te roepen, dan dient hij zijn hiertoe dienende, met argumenten onderbouwde schriftelijke stuk (conclusie) uiterlijk in op de roldatum. Deze roldatum wordt, op verzoek van de eiser, vastgesteld wanneer de partijen op een zitting verschijnen conform artikel 131. Mocht er geen verschijning van partijen plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 131, dan dient de eiser zijn conclusie uiterlijk in op de datum die is vastgesteld voor het indienen van de conclusie van repliek.

3. Indien de vordering wordt toegewezen, bepaalt de rechter de dag waarop zowel de hoofdzaak als de zaak in vrijwaring weer op de rol zullen komen. Betreft de zaak in vrijwaring een vordering die ongeacht het beloop of de waarde door de kantonrechter moet worden behandeld, dan verwijst de rechter beide zaken daarbij zo nodig, met overeenkomstige toepassing van artikel 71, naar de kantonrechter.

Dit betekent: Als de vordering tot oproeping in vrijwaring wordt goedgekeurd (toegewezen), dan stelt de rechter de dag vast waarop zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak opnieuw op de lijst van te behandelen zaken (rol) zullen staan. Indien de vrijwaringszaak een vordering betreft die, ongeacht de hoogte van het bedrag of de waarde ervan, door de kantonrechter moet worden behandeld, dan verwijst de rechter beide zaken in dat geval, indien nodig, naar de kantonrechter. Hierbij wordt artikel 71 op een vergelijkbare manier toegepast.

4. Het vonnis waarbij de dagvaarding in vrijwaring is toegestaan, behoeft aan de waarborg niet betekend te worden. De dagvaarding moet de in het vonnis vermelde beslissing behelzen; bij die dagvaarding moet de dagvaarding in de hoofdzaak in afschrift worden betekend.

Dit betekent: Het vonnis waarin de rechter toestaat dat er een dagvaarding in vrijwaring wordt uitgebracht, hoeft niet officieel aan de op te roepen derde (de waarborg) te worden overhandigd (betekend). De dagvaarding in vrijwaring zelf moet de beslissing bevatten die in het vonnis is vermeld. Samen met deze dagvaarding in vrijwaring moet een kopie van de dagvaarding in de hoofdzaak officieel worden overhandigd (betekend) aan de waarborg.

5. Indien de vordering wordt afgewezen, bepaalt de rechter bij die beslissing de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen of beveelt hij een verschijning van partijen ter terechtzitting.

Dit betekent: Als de vordering tot oproeping in vrijwaring wordt afgewezen, dan stelt de rechter in diezelfde beslissing de dag vast waarop de hoofdzaak opnieuw op de lijst van te behandelen zaken (rol) zal komen, of de rechter beveelt dat de partijen op een zitting moeten verschijnen.

Gerelateerde rechtspraak

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2024:2558 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 17 april 2024

ECLI:NL:RBZWB:2024:255817 april 2024Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:5259 - Rechtbank Rotterdam - 4 juni 2024

ECLI:NL:RBROT:2024:52594 juni 2024Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Noord-Holland

ECLI:NL:RBNHO:2024:3642 - Rechtbank Noord-Holland - 9 april 2024

ECLI:NL:RBNHO:2024:36429 april 2024Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Parket bij de Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:PHR:2024:633 - Parket bij de Hoge Raad - 13 juni 2024

ECLI:NL:PHR:2024:63313 juni 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Rotterdam1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RBROT:2023:12453 - Rechtbank Rotterdam - 19 december 2023

ECLI:NL:RBROT:2023:1245319 december 2023Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:9765 - Rechtbank Rotterdam - 26 september 2024

ECLI:NL:RBROT:2024:976526 september 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:9312 - Rechtbank Rotterdam - 24 september 2024

ECLI:NL:RBROT:2024:931224 september 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:9428 - Rechtbank Rotterdam - 17 september 2024

ECLI:NL:RBROT:2024:942817 september 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:8950 - Rechtbank Rotterdam - 12 september 2024

ECLI:NL:RBROT:2024:895012 september 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2024:6093 - Rechtbank Gelderland - 3 september 2024

ECLI:NL:RBGEL:2024:60933 september 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak