Artikel 179 (Getuigenverhoor: horen, ondervragen, rechterlijke gevolgtrekking)
1. De rechter hoort ieder van de getuigen buiten tegenwoordigheid van de mede ter zitting verschenen getuigen die nog niet zijn gehoord, voor zover deze laatste getuigen niet tevens partij zijn.
2. Partijen en hun raadslieden kunnen aan de getuigen vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven. De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een partij getuigen tegenover elkaar of tegenover partijen of een van hen stellen.
3. De rechter kan naar aanleiding van de getuigenverklaringen aan partijen vragen stellen. Ook partijen kunnen elkaar zelf of bij monde van hun raadslieden vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.
4. De rechter kan uit de op de voet van het derde lid afgelegde verklaringen, uit het niet-verschijnen ter zitting of uit een weigering om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen, de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, behoudens hetgeen in artikel 154 is bepaald.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter hoort ieder van de getuigen buiten tegenwoordigheid van de mede ter zitting verschenen getuigen die nog niet zijn gehoord, voor zover deze laatste getuigen niet tevens partij zijn.
Dit lid betekent letterlijk dat de rechter iedere getuige verhoort zonder dat andere getuigen, die ook op de zitting aanwezig zijn maar nog niet zijn gehoord, daarbij zijn. Een uitzondering geldt als deze nog niet gehoorde getuigen tevens partij zijn in de zaak.
2. Partijen en hun raadslieden kunnen aan de getuigen vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven. De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een partij getuigen tegenover elkaar of tegenover partijen of een van hen stellen.
Dit lid betekent letterlijk dat partijen en hun advocaten (raadslieden) de mogelijkheid hebben om vragen te stellen aan de getuigen. De rechter heeft echter de bevoegdheid om te verhinderen dat een specifieke vraag wordt beantwoord (gevolg wordt gegeven). De rechter kan ook, op eigen initiatief (ambtshalve) of op verzoek van een partij, getuigen met elkaar confronteren, of getuigen confronteren met partijen of één van hen.
3. De rechter kan naar aanleiding van de getuigenverklaringen aan partijen vragen stellen. Ook partijen kunnen elkaar zelf of bij monde van hun raadslieden vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.
Dit lid betekent letterlijk dat de rechter, als reactie op de verklaringen van de getuigen, vragen mag stellen aan de partijen. Partijen mogen ook zelf, of via hun advocaten (bij monde van hun raadslieden), vragen aan elkaar stellen. De rechter behoudt hierbij de bevoegdheid om te voorkomen dat een bepaalde vraag wordt beantwoord (gevolg wordt gegeven).
4. De rechter kan uit de op de voet van het derde lid afgelegde verklaringen, uit het niet-verschijnen ter zitting of uit een weigering om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen, de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, behoudens hetgeen in artikel 154 is bepaald.
Dit lid betekent letterlijk dat de rechter, op basis van verklaringen die zijn afgelegd zoals beschreven in het derde lid, of op basis van het niet op de zitting verschijnen, of een weigering om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen, de conclusie (gevolgtrekking) mag formuleren die hij passend (geraden acht) vindt. Dit geldt, met uitzondering van (behoudens) de bepalingen in artikel 154.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2018:1433 - Voorlopig Getuigenverhoor: Eisen, Concretisering en Samenloop met een Strafzaak
De Hoge Raad verduidelijkt de eisen voor een voorlopig getuigenverhoor. Een verzoek hoeft niet exact te specificeren welke getuige wat zal verklaren. Mogelijke overlap met een strafzaak is op zichzelf geen afwijzingsgrond, tenzij dit leidt tot een daadwerkelijke verstoring van het strafonderzoek.
ECLI:NL:HR:2006:AU7933
ECLI:NL:HR:2009:BG9470
ECLI:NL:HR:2013:BY7845
ECLI:NL:HR:2000:AA5404
ECLI:NL:HR:2003:AF0201
ECLI:NL:HR:2023:255 - Wet Bibob: Geen Verschoningsrecht, Wel Direct Hoger Beroep Mogelijk
Een beslissing die een beroep op een verschoningsrecht in een voorlopig getuigenverhoor honoreert, is direct appellabel. De geheimhoudingsplicht in de Wet Bibob (art. 28) creëert geen verschoningsrecht, omdat de wetgever geen expliciete afweging ten gunste van verschoning boven waarheidsvinding heeft gemaakt.
ECLI:NL:HR:2003:AE9384
ECLI:NL:HR:2022:721 - Verschoningsrecht Belastingdienst: AWR-geheimhouding absoluut, geen verschoningsrecht uit Wjsg
De geheimhoudingsplicht uit de AWR (art. 67) geeft een belastingambtenaar een absoluut verschoningsrecht, ook over valse informatie. De geheimhoudingsplicht uit de Wjsg (art. 52) levert daarentegen géén verschoningsrecht op, omdat de wetgever niet onmiskenbaar de belangenafweging heeft gemaakt.