Terug naar bibliotheek
Derde Boek. Van rechtspleging van onderscheiden aard
Titel 14a. Van rechtspleging in zaken betreffende een collectieve actie en collectieve schadeafwikkeling
Artikel 1018c

Artikel 1018c (Dagvaarding inhoud en procedure collectieve actie)

Laatste versie

1. Onverminderd artikel 111, tweede lid, vermeldt de dagvaarding waarmee de collectieve vordering bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld:

a. een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de collectieve vordering betrekking heeft; b. een omschrijving van de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering strekt; c. een omschrijving van de mate waarin de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen gemeenschappelijk zijn; d. een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of van de gronden waarop het zesde lid van dat artikel van toepassing is; e. de gegevens die de rechter in staat stellen om voor deze collectieve vordering een Exclusieve Belangenbehartiger aan te wijzen, voor het geval andere collectieve vorderingen voor dezelfde gebeurtenis overeenkomstig artikel 1018d worden ingesteld; f. de verplichting van de eiser om van de zaak aantekening te maken in het register, bedoeld in het tweede lid, en om te vermelden wat ingevolge dit artikel de gevolgen zijn van die aantekening.

2. Op straffe van niet ontvankelijkheid wordt in afwijking van artikel 125, tweede lid, het exploot van dagvaarding ter griffie ingediend binnen twee dagen na de dag van dagvaarding, onder gelijktijdige aantekening van de dagvaarding in het centraal register voor collectieve acties als bedoeld in artikel 305a, zevende lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De aantekening gaat vergezeld van een uittreksel van de dagvaarding.

3. Tenzij de rechter eiser aanstonds niet ontvankelijk verklaart overeenkomstig het tweede lid, houdt hij de zaak aan totdat een termijn van drie maanden na aantekening in het register, bedoeld in het tweede lid, is verstreken. Tenzij ingevolge artikel 1018d, tweede lid, deze termijn is verlengd of een andere collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen is ingesteld, wordt na het verstrijken van de termijn de behandeling van de zaak voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

4. De in artikel 128, tweede lid, bedoelde roldatum voor het nemen van de conclusie van antwoord wordt bepaald op een termijn van zes weken nadat de in het derde lid bedoelde termijn is verstreken.

5. Inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering vindt slechts plaats indien en nadat de rechter heeft beslist:

a. dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of aan de ontvankelijkheidseisen waaraan op grond van het zesde lid van dat artikel moet zijn voldaan; b. dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben; c. dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.

In afwijking van artikel 128, derde lid, mag de verweerder volstaan met de verweren die betrekking hebben op het onder a tot en met c genoemde, totdat hierover is beslist.

6. Indien een collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen wordt ingesteld na het aanhangig worden van de collectieve vordering bedoeld in het eerste lid maar voordat de termijn bedoeld in artikel 1018d is aangevangen, wordt de zaak, zo nodig na verwijzing, gevoegd met de reeds aanhangige collectieve vordering als bedoeld in het tweede lid, onder a.

Uitleg in duidelijke taal

1. Onverminderd artikel 111, tweede lid, vermeldt de dagvaarding waarmee de collectieve vordering bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld:

Dit betekent dat, naast de vereisten die reeds zijn opgenomen in artikel 111, tweede lid, de dagvaarding waarmee de collectieve vordering (zoals omschreven in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek) wordt gestart, de volgende elementen moet bevatten:

a. een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de collectieve vordering betrekking heeft;

Dit houdt in dat er een duidelijke beschrijving moet zijn van de specifieke gebeurtenis of reeks van gebeurtenissen die de aanleiding vormen voor de collectieve vordering.

b. een omschrijving van de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering strekt;

Dit vereist een beschrijving van de groep personen namens wie de collectieve vordering wordt ingesteld en wiens belangen daarmee beschermd dienen te worden.

c. een omschrijving van de mate waarin de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen gemeenschappelijk zijn;

Er moet worden aangegeven in welke mate de feitelijke vragen en de juridische vragen die in de procedure beantwoord moeten worden, overeenkomen voor de groep personen bedoeld in onderdeel b.

d. een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of van de gronden waarop het zesde lid van dat artikel van toepassing is;

De dagvaarding moet uitleggen hoe de eiser voldoet aan de eisen voor ontvankelijkheid die zijn vastgelegd in artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Als alternatief moeten de gronden worden vermeld waarom het zesde lid van dat artikel van toepassing is.

e. de gegevens die de rechter in staat stellen om voor deze collectieve vordering een Exclusieve Belangenbehartiger aan te wijzen, voor het geval andere collectieve vorderingen voor dezelfde gebeurtenis overeenkomstig artikel 1018d worden ingesteld;

Er moeten gegevens worden verstrekt die de rechter kan gebruiken om een Exclusieve Belangenbehartiger aan te wijzen voor deze specifieke collectieve vordering. Dit is van belang voor de situatie waarin andere partijen conform artikel 1018d ook collectieve vorderingen voor dezelfde gebeurtenis indienen.

f. de verplichting van de eiser om van de zaak aantekening te maken in het register, bedoeld in het tweede lid, en om te vermelden wat ingevolge dit artikel de gevolgen zijn van die aantekening.

De dagvaarding moet de plicht van de eiser vermelden om de zaak te laten registreren in het register dat in het tweede lid van dit artikel wordt genoemd. Tevens moet worden aangegeven wat volgens dit artikel de juridische gevolgen zijn van deze registratie.

2. Op straffe van niet ontvankelijkheid wordt in afwijking van artikel 125, tweede lid, het exploot van dagvaarding ter griffie ingediend binnen twee dagen na de dag van dagvaarding, onder gelijktijdige aantekening van de dagvaarding in het centraal register voor collectieve acties als bedoeld in artikel 305a, zevende lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De aantekening gaat vergezeld van een uittreksel van de dagvaarding.

Dit lid bepaalt dat, om te voorkomen dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, het exploot van dagvaarding bij de griffie van de rechtbank moet worden ingediend. Dit moet gebeuren binnen twee dagen na de datum waarop de dagvaarding is uitgebracht, wat een afwijking is van artikel 125, tweede lid. Gelijktijdig met deze indiening moet de dagvaarding worden ingeschreven in het centraal register voor collectieve acties, zoals bedoeld in artikel 305a, zevende lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Bij deze inschrijving in het register moet een samenvatting (uittreksel) van de dagvaarding worden gevoegd.

3. Tenzij de rechter eiser aanstonds niet ontvankelijk verklaart overeenkomstig het tweede lid, houdt hij de zaak aan totdat een termijn van drie maanden na aantekening in het register, bedoeld in het tweede lid, is verstreken. Tenzij ingevolge artikel 1018d, tweede lid, deze termijn is verlengd of een andere collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen is ingesteld, wordt na het verstrijken van de termijn de behandeling van de zaak voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

Dit lid schrijft voor dat de rechter de behandeling van de zaak zal aanhouden (opschorten), tenzij hij de eiser onmiddellijk niet-ontvankelijk verklaart conform het tweede lid. Deze aanhouding duurt totdat een periode van drie maanden is verstreken sinds de aantekening in het register (genoemd in het tweede lid). Na afloop van deze periode wordt de behandeling van de zaak hervat in de staat waarin deze zich op dat moment bevindt, tenzij deze termijn is verlengd volgens artikel 1018d, tweede lid, of als er een andere collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis(sen) is ingediend.

4. De in artikel 128, tweede lid, bedoelde roldatum voor het nemen van de conclusie van antwoord wordt bepaald op een termijn van zes weken nadat de in het derde lid bedoelde termijn is verstreken.

Dit lid stelt dat de roldatum, de datum waarop de gedaagde partij uiterlijk de conclusie van antwoord moet indienen (zoals bedoeld in artikel 128, tweede lid), wordt vastgesteld op zes weken nadat de termijn van drie maanden (of de eventueel verlengde termijn) uit het derde lid van dit artikel is afgelopen.

5. Inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering vindt slechts plaats indien en nadat de rechter heeft beslist:

De collectieve vordering wordt pas inhoudelijk behandeld door de rechter als en nadat de rechter een beslissing heeft genomen over de volgende punten:

a. dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of aan de ontvankelijkheidseisen waaraan op grond van het zesde lid van dat artikel moet zijn voldaan;

De rechter moet vaststellen dat de eiser voldoet aan de eisen voor ontvankelijkheid zoals geformuleerd in artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, of aan de ontvankelijkheidseisen die gelden op basis van het zesde lid van datzelfde artikel.

b. dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben;

De rechter moet vaststellen dat de eiser genoegzaam heeft aangetoond dat het behandelen van de zaak als een collectieve vordering doelmatiger (efficiënter) en doeltreffender (effectiever) is dan wanneer individuele vorderingen zouden worden ingesteld. Dit is het geval als de te beantwoorden feitelijke en juridische vragen voor een groot deel overeenkomen, het aantal personen wiens belangen met de vordering worden beschermd, voldoende groot is, en, indien de vordering schadevergoeding betreft, dat deze personen afzonderlijk of gezamenlijk een financieel belang hebben dat substantieel genoeg is.

c. dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.

De rechter moet vaststellen dat op het moment dat de procedure start (aanhangig wordt gemaakt), er niet bij een eerste, globale beoordeling (summierlijk) blijkt dat de collectieve vordering geen stand kan houden (ondeugdelijk is).

In afwijking van artikel 128, derde lid, mag de verweerder volstaan met de verweren die betrekking hebben op het onder a tot en met c genoemde, totdat hierover is beslist.

In afwijking van de bepalingen in artikel 128, derde lid, kan de verwerende partij (gedaagde) zich in eerste instantie beperken tot verweer tegen de punten genoemd onder a, b en c hierboven (betreffende ontvankelijkheid en efficiëntie), totdat de rechter over deze punten een beslissing heeft genomen.

6. Indien een collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen wordt ingesteld na het aanhangig worden van de collectieve vordering bedoeld in het eerste lid maar voordat de termijn bedoeld in artikel 1018d is aangevangen, wordt de zaak, zo nodig na verwijzing, gevoegd met de reeds aanhangige collectieve vordering als bedoeld in het tweede lid, onder a.

Dit lid bepaalt dat als een nieuwe collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen wordt ingediend nadat de oorspronkelijke collectieve vordering (zoals bedoeld in het eerste lid) al is gestart, maar voordat de termijn genoemd in artikel 1018d is begonnen, de nieuwe zaak, indien nodig na verwijzing, wordt samengevoegd met de reeds lopende collectieve vordering die geregistreerd is overeenkomstig het tweede lid (waarbij "onder a" vermoedelijk verwijst naar de oorspronkelijk geregistreerde vordering).