Bijlage 1. behorend bij de Regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs: beoordeling aanvragen
Bijlage 1: behorend bij de Regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs: beoordeling aanvragen
Macrodoelmatigheidsaanvraag – algemeen
De formulieren waarmee een macrodoelmatigheidsaanvraag gedaan dient te worden zijn te vinden in bijlage 2 bij deze regeling en op de site van de CDHO. Er bestaat een formulier voor nieuwe opleidingen en nevenvestigingen en een formulier voor verplaatsingen. In deze formulieren dienen, in de eerste plaats, de basisgegevens (bijvoorbeeld naam van de opleiding en het aantal studiepunten) van de opleiding waar het om gaat te worden aangegeven. Daarnaast dient de instelling in deze formulieren te motiveren dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor instemming met een nieuwe opleiding, nevenvestiging of verplaatsing. Deze motivering dient navolgbaar te zijn en ondersteund te worden met behulp van valide gegevens. Dit betekent dat herleidbaar dient te zijn op welke gegevens de motivering gestoeld is en dat de deze gegevens steekhoudend dienen te zijn. In de motivering zal dus verwezen dienen te worden naar de onderliggende bronnen en deze bronnen en de gegevens die eruit voortkomen dienen overtuigend te zijn. Indien een instelling bijvoorbeeld in de aanvraag aangeeft dat er behoefte is aan een bepaalde opleiding, dient deze tevens aan te geven waar dit uit blijkt en dienen de stukken waar dit uit blijkt te worden meegezonden. Met ‘valide’ wordt bedoeld dat de stukken waar men zich op baseert en de gegevens die daarin staan van een gerenommeerde bron dienen te zijn. Een instelling kan bijvoorbeeld gegevens overleggen die volgen uit een onderzoek van een onafhankelijk onderzoeksbureau of overheidsgegevens.
Arbeidsmarktbehoefte, maatschappelijke behoefte, wetenschappelijke behoefte
Uit de aanvraag van de instelling dient ten aanzien van de arbeidsmarktbehoefte (criterium uit artikel 4, eerste lid, onder a) gemotiveerd te worden dat er voldoende behoefte is op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld aan de hand van gegevens van ROA, CBS, maar bijvoorbeeld ook een onderzoek dat de instelling zelf uitgezet heeft bij een onafhankelijk onderzoeksbureau kan worden opgevoerd), voor welke soort functies of beroepen de opleiding opleidt en wat de arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden zijn. Verder kan de motivering van de arbeidsmarktbehoefte ondersteund worden door een toelichting op de redenen waarom de aangevraagde opleiding aansluit bij de behoefte aan de ontwikkeling in het hoger onderwijsaanbod, zoals benoemd in bijvoorbeeld de human capital agenda’s van de Topsectoren, sectorplannen, sectorale verkenningen of sectorale of regionale afspraken. Ook kan de instelling, ter onderbouwing van haar aanvraag, een onderzoek uitzetten onder de werkveldpartijen. Ten slotte, kan de instelling de motivering versterken door aan te geven welke werkveldpartijen betrokken zijn bij het voornemen en op welke wijze die betrokkenheid gestalte heeft gekregen. Indien de instelling stelt dat de aangevraagde opleiding voorziet in een maatschappelijke of wetenschappelijke behoefte, dient de maatschappelijk of wetenschappelijke ontwikkeling die het bestaan van de aangevraagde opleiding rechtvaardigt te worden aangetoond.
Ruimte voor de opleiding
Voor het criterium ruimte voor de opleiding (artikel 4, eerste lid, onder b), geldt dat uit de motivering moet blijken dat als de arbeidsmarktbehoefte afgezet wordt tegen de uitstroom bij reeds bestaande opleidingen (of vestigingen van opleidingen), er ruimte is voor een nieuwe opleiding of vestiging, omdat de arbeidsmarktbehoefte onvoldoende wordt voorzien door het bestaande aanbod. Hiertoe dient de instelling in de aanvraag te beschrijven hoeveel vergelijkbare (bekostigde en onbekostigde) opleidingen er bestaan, waar deze worden verzorgd, wat de instroom is in deze opleidingen en of er een numerus fixus gehanteerd wordt. Daarnaast dient de instelling een realistische schatting te maken van de instroom die de opleiding waarvoor de aanvraag is gedaan. Verder kan de motivering op dit punt versterkt worden door middel van door de rijksoverheid erkende sectorplannen, erkende sectorale of regionale afspraken of door de CDHO uitgevoerde sectoranalyses. Uit het tweede lid volgt overigens dat als de instelling in de aanvraag heeft onderbouwd dat de opleiding past bij het profiel van de instelling, zoals beschreven in een erkend sectorplan, wordt aangenomen dat is voldaan aan criterium b, tenzij naar het oordeel van de Minister al ruimschoots voldoende vergelijkbare opleidingen worden aangeboden om in de behoefte te voorzien. Voor joint degree-opleidingen geldt hierbij dat als deze door twee of meer Nederlandse instellingen wordt verzorgd, deze joint degree-opleiding slechts bij het profiel van één van de instellingen hoeft aan te sluiten, zoals beschreven in een erkend sectorplan. Conform de BES-wetgeving, wordt bij een aanvraag voor een nieuwe opleiding met als vestigingsplaats een openbaar lichaam BES, naast het bestaande opleidingenaanbod in Nederland en op de openbare lichamen BES, ook het bestaande onderwijsaanbod op Aruba, Curaçao en Sint-Maarten betrokken.
Verplaatsingen
Voor verplaatsingen geldt dat de instelling in de aanvraag dient te motiveren dat de verplaatsing geen nadelige gevolgen zal hebben voor de spreiding van het onderwijsaanbod, inclusief de effecten die dat mogelijk zal hebben op de instroom in de opleiding en gelijke opleidingen aan andere instellingen.
Zienswijzen
Verzorgers van vergelijkbare bekostigde en onbekostigde opleidingen, kunnen hun zienswijzen indienen bij de CDHO op een macrodoelmatigheidsaanvraag voor een nieuwe opleiding, een nevenvestiging of een verplaatsing. Ook instellingen die nog geen vergelijkbare opleidingen verzorgen, maar dat in de toekomst wel van plan zijn, op grond van een erkend sectorplan, kunnen hun zienswijzen indienen. De zienswijzen worden betrokken bij de beoordeling van de macrodoelmatigheid. De CDHO plaatst direct na ontvangst van een aanvraag een door de aanvrager geleverde samenvatting van de aanvraag op haar website. Daarnaast kunnen instellingen zich abonneren op een signaleringsmail van de CDHO via [email protected]. Wanneer er een nieuwe aanvraag bij de CDHO binnen komt, verstuurt de CDHO in de signaleringsmail de samenvatting van deze aanvraag.
Geldigheid besluit op aanvraag
Op grond van artikel 6.2, zevende lid, van de WHW dient een nieuwe opleiding binnen tien maanden nadat instemming is verleend te worden geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs. Dit betekent dat de toets nieuwe opleiding die verricht moet worden bij de NVAO, binnen deze termijn dient te zijn afgerond. Voor de registratie van nevenvestigingen en verplaatsingen geldt op grond van artikel 7.17, vierde lid, van de WHW een kortere termijn van zes maanden. In dergelijke gevallen is er immers geen toets nieuwe opleiding vereist. Als de registratie niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn gebeurt, vervalt het besluit en dient het instellingsbesluit een nieuwe aanvraag in te dienen om de nieuwe opleiding alsnog te kunnen starten of de verplaatsing dan wel nevenvestiging van een bestaande opleiding te kunnen realiseren.
Transparantie opleidingsaanbod
De naam van een opleiding moet transparant zijn en inzicht geven in het vakgebied waarop de opleiding zich richt. Dit draagt er in de eerste plaats aan bij dat aspirant-studenten duidelijker voor ogen hebben waar de opleiding voor staat en op deze manier is het mogelijk een betere afweging te maken tussen opleidingen. Dit is daarnaast ook van belang voor afgestudeerden, werkgevers en de maatschappij in den brede. Een opleidingsnaam moet ten minste de lading dekken. Het is van belang dat de opleidingsnamen van de soortgelijke studies op elkaar aan sluiten en ik stimuleer de sector dan ook om hierover met elkaar afspraken te maken. In de wet is opgenomen dat het de taak van de NVAO is om te beoordelen of de naamgeving van nieuwe opleidingen en de wijzigingen van namen van bestaande opleiding transparant is (artikel 5a.2, lid 2a van de wet). De rol van de NVAO blijft gericht op de vraag of de naam de inhoud van de opleiding goed dekt. De NVAO kijkt daarnaast ook of de naam overeenkomt met vergelijkbare opleidingen. De rol van de CDHO is om de voorgestelde naam van de opleiding te vergelijken met de gebruikelijke namen in de sector voor vergelijkbare opleidingen. De NVAO neemt het advies van de CDHO mee in de toets nieuwe opleiding. Als de instelling een naam wil hanteren waarmee de NVAO niet akkoord is, zal de uiterste consequentie zijn dat de NVAO geen positief besluit afgeeft. Dit geldt zowel bij een verzoek om een toets nieuwe opleiding als bij heraccreditatie en is ook van toepassing op niet-bekostigde onderwijsinstellingen.
Advies over taalkeuze
De instelling dient in haar aanvraag ook aan te geven in welke taal zij de opleiding aan wil bieden. Indien de instelling bij een aanvraag voor een nieuwe opleiding ervoor kiest om de opleiding in een andere taal dan het Nederlands aan te bieden, zal de CDHO bekijken of de voorgestelde taalkeuze aansluit bij de arbeidsmarktbehoefte en haar bevindingen hierover opnemen in het advies. De NVAO zal dit advies meenemen in haar beoordeling of de taalkeuze van de opleiding voldoende onderbouwd is bij de toets nieuwe opleiding.
Beoordeling macrodoelmatigheidsaanvraag nieuwe opleiding of nevenvestiging
Arbeidsmarktbehoefte, maatschappelijke en wetenschappelijke behoefte (criterium a)
Bij de beoordeling van de macrodoelmatigheid van een nieuwe opleiding wordt bekeken of er behoefte is aan de opleiding op de arbeidsmarkt en of er een maatschappelijke of wetenschappelijke behoefte bestaat aan de opleiding, en of er naast het al bestaande aanbod ruimte is in het stelsel voor de opleiding. Het hoofdelement van de macrodoelmatigheidstoets is de toetsing van de arbeidsmarktbehoefte. Van belang is immers dat het opleidingsaanbod een goede aansluiting heeft op de arbeidsmarkt en dat studenten na hun opleiding goede arbeidsmarktperspectieven hebben. De arbeidsmarktbehoefte wordt landelijk bezien, waarbij er primair wordt uitgegaan van de arbeidsmarktbehoefte in Nederland. Hieronder wordt allereerst de arbeidsmarktbehoefte toegelicht, daarna komt de maatschappelijke en wetenschappelijke behoefte aan bod.
Arbeidsmarktbehoefte
Voor het starten van een nieuwe opleiding moeten instellingen aantonen dat er sprake is van een arbeidsmarktbehoefte of van een maatschappelijke en/of wetenschappelijke behoefte in combinatie met een arbeidsmarktbehoefte. Kwantitatieve gegevens van bijvoorbeeld ROA, UWV en CBS kunnen hierbij worden gebruikt. Ook kunnen instellingen voor de specifieke opleiding zelf (laten) onderzoeken hoe groot de arbeidsmarktbehoefte is om de behoefte te kunnen onderbouwen. Daarnaast kunnen instellingen ook objectief onderbouwde gegevens van derden gebruiken voor de onderbouwing van een ontwikkeling in de desbetreffende sector, bijvoorbeeld vanuit de rijksoverheid. De arbeidsmarktbehoefte kan – mede – bestaan uit beroepen waarvoor wettelijke beroepsvereisten gelden op grond van artikel 7.6, van de wet. Indien een nieuwe opleiding (onder andere) voorziet in een arbeidsmarktbehoefte waarvoor beroepsvereisten gelden, dient de instelling ook aan te geven op welke wijze is gewaarborgd dat afgestudeerden van de opleiding voldoen aan deze vereisten. De onderbouwing van de arbeidsmarktbehoefte kent naast kwantitatieve elementen ook vaak kwalitatieve elementen. Kwantitatieve gegevens geven niet altijd een compleet beeld en zijn niet altijd fijnmazig genoeg. In deze regeling krijgen instellingen meer ruimte voor kwalitatieve argumentatie, in de gevallen dat de instelling aantoont dat een kwantitatieve onderbouwing geen compleet beeld geeft of er geen cijfers voor handen zijn. Dit kan bijvoorbeeld he geval zijn voor opleidingen die opleiden voor sectoren of beroepen die sterk in ontwikkeling zijn of nog niet bestaan. Met name bij innovatieve of cross-over opleidingen zijn er immers vaak onvoldoende cijfers voorhanden, omdat het om een ander soort opleiding gaat dan we tot nu toe gewend zijn of een beroep dat nog niet bestaat. Ook voor opleidingen, die naast een nationale arbeidsmarktbehoefte een internationaal arbeidsmarktperspectief hebben, geldt dat het vaak moeilijk is dit met kwantitatieve gegevens te onderbouwen, en kan een kwalitatieve onderbouwing uitkomst bieden. Het is logisch om voor opleidingen die breed opleiden meer ruimte te bieden voor kwalitatieve argumenten rondom de arbeidsmarktbehoefte, dan voor opleidingen die opleiden voor specifieke beroepen. Een instelling kan hierbij bijvoorbeeld gebruik maken van analyses over trends en ontwikkelingen in de samenleving die maken dat in de toekomst naar verwachting aan bepaalde opleidingen en beroepen behoefte zal zijn, zoals demografische trends (vergrijzing, etc.), trends op gebied van bijvoorbeeld digitalisering, trends in specifieke sectoren (bijvoorbeeld op gebied van zorg, veiligheid, onderwijs), aangekondigd overheidsbeleid leidend tot een grotere arbeidsmarktbehoefte in een bepaalde sector, etc. Daarbij is het bieden van meer ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing, geen vrijbrief om met een minder goede onderbouwing te komen. Het staat buiten kijf dat een instelling die een aanvraag doet voor een nieuwe opleiding, in staat moet zijn om nut en noodzaak van die opleiding overtuigend te onderbouwen. Beroepen veranderen steeds sneller en een hoger opleidingsniveau is hierbij soms noodzakelijk. Indien er bij een aanvraag overwegend sprake is van een opscholingsbehoefte in het veld in verband met een veranderende of nieuwe (toekomstige) functie, dan kan dit als voldoende worden beschouwd voor het criterium arbeidsmarktbehoefte. In eerste instantie kan de arbeidsmarktbehoefte zich immers uiten in opscholing van personen die de ‘oude’ functie uitoefenen. In de toekomst zullen echter waarschijnlijk nieuwe studenten moeten worden opgeleid voor de uitoefening van de nieuwe functie. Indien een positief besluit wordt genomen voor een opleiding waar in eerste instantie voornamelijk behoefte zal zijn aan opscholing van zittende personeel (en niet zozeer aan nieuwe instroom), zal dit besluit in de regel beperkt worden tot deeltijd. Als de arbeidsmarktbehoefte zich in de toekomst uitbreidt naar nieuwe instroom, kan de instelling te zijner tijd een aanvraag doen voor de voltijdvariant. Bij het toetsen van de macrodoelmatigheid kan ook de arbeidsmarktbehoefte aan een opleiding in de regio betrokken worden. Daartoe is van belang dat een instelling beargumenteert waarom de arbeidsmarktbehoefte in deze regio anders (groter of van een andere specifieke aard) is dan landelijk het geval is. Ook bij het beoordelen van de ruimte voor de opleiding (criterium b) kan de regio een rol spelen. Zie hiervoor de toelichting onder ‘Macrodoelmatigheid en de regio’ bij Ruimte voor de opleiding. Het macrodoelmatigheidsbeleid is gericht op het nationale opleidingenaanbod en primair op de nationale arbeidsmarkt. Studenten blijven na hun afstuderen echter al lang niet meer enkel in Nederland en het is daarom eveneens van belang dat het opleidingsaanbod ook aansluit op studenten die na het afronden van hun opleiding graag in het buitenland willen werken. Om deze reden kan een instelling ook – naast de nationale arbeidsmarktbehoefte – motiveren dat er een internationale arbeidsmarktbehoefte is aan afgestudeerden van een bepaalde opleiding, ter onderbouwing van criterium a. De onderbouwing van de arbeidsmarktbehoefte verschilt per soort opleiding (associate degree-opleiding, hbo-bacheloropleiding, hbo-masteropleiding, wo-bacheloropleiding, wo-masteropleiding). De doelstellingen van opleidingssoorten verschillen en bij beoordeling daarvan wordt hiermee rekening gehouden. Er gelden verschillende wegingen van de criteria per opleiding. Hoewel de basiscriteria voor alle opleidingen hetzelfde zijn, kan hier per opleidingssoort een nadere inkleuring aan worden gegeven. Hieronder is deze inkleuring per opleidingstype toegelicht: Associate degree-opleiding: bij associate degree-opleidingen speelt de regio een belangrijke rol voor het bepalen of er ruimte is voor de opleiding. Hierbij is de omvang van zo’n regio kleiner dan dat voor de andere soort opleidingen in het hoger onderwijs. De arbeidsmarktrelevantie van de associate degree-opleiding moet aansluiten bij een substantiële behoefte van het werkveld; de associate degree-opleiding is geen bedrijfsopleiding. Hbo-bacheloropleiding: voor de hbo-bacheloropleiding geldt dat de arbeidsmarktbehoefte duidelijk aantoonbaar is en dat de opleiding opleidt voor te benoemen beroepen of in ieder geval duidelijk omschreven arbeidsmarktsectoren. Dit geldt ook als het gaat om innovatieve of cross-over opleidingen. De instelling geeft de arbeidsmarktperspectieven aan voor deze beroepen en sectoren. Een hbo-bachelor kan breed van aard zijn, maar het moet duidelijk beargumenteerd worden wat de nut en noodzaak is van de breedte van de opleiding, waartoe de opleiding opleidt, wat studenten hiermee kunnen en wat hun arbeidsmarktperspectieven daarmee zijn (ook ten opzichte van meer specifieke beroepsopleidingen) en wat de breedte van de opleiding hieraan bijdraagt. Wo-bacheloropleiding: voor de wo-bacheloropleiding wordt aangegeven voor welke arbeidsmarktsectoren zij opleidt en of er in die sectoren voldoende arbeidsmarktperspectief is. Voor de wo-bacheloropleiding geldt echter wel een minder scherp arbeidsmarktprofiel dan voor de hbo-bacheloropleiding. Hoewel de wo-bacheloropleiding een kwalificatie is om de arbeidsmarkt te betreden, is de praktijk over het algemeen dat afgestudeerde wo-bachelors doorstuderen om een mastergraad te behalen. Daarom moet ook duidelijk worden gemaakt naar welke masteropleiding de afgestudeerde wo-bachelors kunnen doorstromen en of er een arbeidsmarktbehoefte is aan deze wo-masterafgestudeerden. De arbeidsmarktrelevantie is dus een meer indirecte toets, maar er moet wel een duidelijk perspectief worden geschetst. Hbo-masteropleiding: voor hbo-masters geldt dat zij een beroepsgerichte focus hebben en voortvloeien uit een arbeidsmarktbehoefte, bij voorkeur een arbeidsmarktbehoefte waarin het doen van praktijkgericht onderzoek een rol speelt. Ook moet zoveel mogelijk duidelijk worden gemaakt in welk type functies de afgestudeerden terechtkomen en of in de beroepenstructuur ruimte is voor hbo-masterafgestudeerden. Dit heeft te maken met het innoverende aspect van de hbo-masteropleiding waarvoor wel een civiel effect moet bestaan. Wo-masteropleiding: ook voor wo-masteropleidingen geldt dat er sprake moet zijn van een beroepsperspectief. Voor een wo-master weegt de arbeidsmarktbehoefte zwaarder dan voor de wo-bacheloropleiding. Voor sommige wo-masters is geen directe link met een beroep of functie te leggen, maar de instelling kan wel aangeven in welke arbeidsmarktsectoren deze afgestudeerden terechtkomen en wat het arbeidsmarktperspectief voor deze sectoren is. Voor de wo-researchmaster kan de instelling aangeven of deze vooral opleidt voor een wetenschappelijke carrière of voor een onderzoeksloopbaan in het bedrijfsleven. De instelling kan een arbeidsmarktperspectief schetsen voor deze verschillende carrières.
Maatschappelijke en wetenschappelijke behoefte
De focus binnen het macrodoelmatigheidsbeleid is nadrukkelijk breder dan alleen de aansluiting op de arbeidsmarkt. Instellingen kunnen ook de maatschappelijke en wetenschappelijke behoefte aantonen. Bij een maatschappelijke behoefte gaat het om een maatschappelijke ontwikkeling die het belang van het ontstaan van de nieuwe opleiding onderstreept. Het gaat dan om een maatschappelijke behoefte die zich niet per se vertaalt in een arbeidsmarktbehoefte. Ontwikkelingen die niet te becijferen zijn, maar naar verwachting wel leiden tot een grotere arbeidsmarktbehoefte, vallen onder de kwalitatieve argumenten voor een arbeidsmarktbehoefte (zie onder ‘kwalitatieve elementen’ hierboven). Bij een wetenschappelijke behoefte onderbouwt de instelling dat er een wetenschappelijke ontwikkeling (op het grensvlak van wetenschapsgebieden) gaande is of dat er een wetenschappelijke noodzaak is, die het bestaan van de nieuwe opleiding rechtvaardigt. Met andere woorden: de opleiding draagt bij aan het vooruit brengen van een bepaald wetenschapsgebied, waarin andere opleidingen nog niet of onvoldoende voorzien. Bij het beargumenteren van de wetenschappelijke behoefte kan onder andere verwezen worden naar de Nationale Wetenschapsagenda (NWA).
Ruimte voor de opleiding
Bij een aanvraag voor een nieuwe opleiding, dan wel een nevenvestiging, wordt getoetst aan twee criteria. Het tweede criterium (criterium b) betreft de vraag of in de behoefte aan de opleiding (zoals beargumenteerd onder criterium a), niet al wordt voorzien door het reeds bestaande aanbod. Het is aan de instelling om overtuigend te beargumenteren dat er nog voldoende ruimte is voor een nieuwe opleiding, dan wel nevenvestiging in het landelijke aanbod. De CDHO zal deze argumentatie nagaan en zal hier zo nodig ook eigen informatie tegenover zetten.
Verwant aanbod
Om te kunnen laten zien of er voldoende ruimte is moet de instelling in ieder geval weergeven wat landelijk het verwante aanbod van de aangevraagde opleiding is. Verwant aanbod is aanbod dat inhoudelijk sterk met elkaar overeen komt en opleidt tot (min of meer) dezelfde beroepen. Daarbij gaat het zowel om bekostigd aanbod, als om niet-bekostigd aanbod dat onder vergelijkbare condities wordt aangeboden. Vergelijkbare condities zien op toegankelijkheid van de opleiding, inrichting van het onderwijs, rechtspositie en de financiële voorwaarden waaronder een student een opleiding kan volgen. Het collegegeld zal bijvoorbeeld vergelijkbaar moeten zijn met het wettelijk collegegeld voor studenten die daar in het bekostigd onderwijs voor in aanmerking komen. Ook moet het gaan om geaccrediteerde, volledige opleidingen. Opleidingen die in zijn geheel worden verzorgd als afstandsonderwijs worden niet meegewogen. In Nederland blijft het uitgangspunt voor het hoger onderwijs het binaire stelsel voor hbo en wo, maar er is zeker ook ruimte voor ontwikkelingen op het grensvlak daarvan, zoals de commissie Veerman eerder ook adviseerde. Om de ruimte voor een opleiding te bepalen kan het daarom ook relevant zijn hbo- en wo-opleidingen met elkaar te vergelijken, wanneer deze opleiden voor een zelfde arbeidsmarktsector. Aanvrager dient daarom indien relevant naar zowel hbo als wo te kijken, en de ruimte ten opzichte van dit geheel aan vergelijkbare opleidingen te beargumenteren. Van het verwant aanbod geeft de aanvrager aan hoeveel opleidingen er zijn, vanuit welke instellingen en op welke locaties (gemeenten), en hoeveel studenten deze opleidingen volgen. Ook geeft de aanvrager aan hoeveel studenten de aanvrager met de nieuwe opleiding of nevenvestiging verwacht op te leiden. Dit moet realistisch en navolgbaar worden onderbouwd. Verder is voor de beoordeling van het criterium van belang om welke onderwijsvariant (voltijd, deeltijd of duaal) het gaat en of het gaat om een opleiding waar een numerus fixus voor zal gelden, en of er een numerus fixus van kracht is bij vergelijkbare, bestaande opleidingen. Dit totale aanbod zet de instelling af tegen de onder criterium a beschreven arbeidsmarktbehoefte aan de opleiding. Aan de hand daarvan laat de aanvrager zien of er nog voldoende ruimte is voor het starten van de nieuwe opleiding of nevenvestiging.
Spreiding
Er wordt ook gekeken naar de spreiding van het opleidingenaanbod. Het kan zijn dat er al zoveel verwante opleidingen in de buurt van de aangevraagde locatie zijn, dat een opleiding op die locatie te veel ten koste zou gaan van die al bestaande opleidingen en daarmee geen waarde toe zou voegen aan het opleidingenaanbod. In een dergelijk geval wordt vestiging op die plaats niet doelmatig geacht.
Focus instelling
Sommige instellingen kiezen voor een duidelijke focus op een bepaalde specialisatie betrekking hebbend op onderwijs en/of onderzoek, en ontwikkelen hier grote deskundigheid in. Een dergelijke focus kan tot uitdrukking komen in een erkend sectorplan, als profiel van een instelling. Indien zo’n instelling een opleiding wil starten die valt binnen het profiel dat in een erkend sectorplan is beschreven, wordt aangenomen dat is voldaan aan criterium b, tenzij er reeds ruimschoots wordt voorzien in de behoefte. Het kan echter ook zo zijn dat een instelling een specifieke specialisatie heeft, maar dat deze (nog) niet tot uiting komt in een erkend sectorplan. Indien een instelling overtuigend kan onderbouwen dat zij een specifieke specialisatie heeft, kan dit de motivering van de ruimte voor de opleiding versterken.
Macrodoelmatigheid en de regio
Macrodoelmatigheid gaat primair over de doelmatigheid van het opleidingenaanbod op landelijk niveau. De omgeving van een opleiding is echter wel degelijk van belang bij het bepalen van de macrodoelmatigheid van het opleidingsaanbod. Om te zorgen voor een goede aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt is het vaak effectief als een opleiding in de buurt is van werkgevers en organisaties die aan die opleiding behoefte hebben. Op die manier kunnen opleiding en omgeving elkaar versterken. Een bijzondere regionale situatie ten opzichte van het landelijke beeld, kan ertoe leiden dat er wordt geconcludeerd dat er op regionaal niveau toch voldoende ruimte is voor de aangevraagde opleiding. Het is aan de instelling om dit regionale perspectief overtuigend en navolgbaar te beargumenteren. Bij de weging van de ruimte die er is voor een nieuwe opleiding of nevenvestiging, kan de instelling ook beargumenteren dat de aangevraagde opleiding aansluit bij een door de rijksoverheid erkend sectorplan of regionaal plan. Hiermee zal rekening gehouden worden bij de weging. Dit kan leiden tot een positief advies, waar dat zonder een dergelijk plan misschien niet het geval zou zijn geweest. Het kan immers zo zijn dat de regionale arbeidsmarktsituatie of het kennisecosysteem (dat wil zeggen de focus van een regio en de instellingen en bedrijven binnen die regio op een bepaalde sector) dusdanig afwijkt van de landelijke situatie dat dit een opleiding op die locatie rechtvaardigt. Een belangrijke afweging bij de toetsing zal zijn dat vestiging in de regio van toegevoegde waarde moet zijn voor opleiding, en niet alleen andersom. Het is aan de instelling het regionale perspectief goed te beargumenteren, op basis van valide, navolgbare bronnen. De afweging of een aangevraagde opleiding afdoet aan de macrodoelmatigheid van het landelijk onderwijsaanbod, blijft bovenaan staan. Bij associate degree-opleidingen speelt de regio een nog belangrijkere rol. Het is dan ook van belang hier voldoende aandacht voor te hebben en hier ruimte aan te geven. Ook voor associate degree-opleidingen dient de instelling overtuigend te beargumenteren dat er landelijk voldoende ruimte is voor de opleiding. Voor associate degree-opleidingen geldt namelijk eveneens dat het mogelijk is dat er verspreid over het land al dusdanig veel opleidingen zijn dat volledig in de arbeidsmarktbehoefte voorzien wordt, en dat daardoor geen ruimte meer bestaat voor nog een associate degree-opleiding. Voor associate degree-opleidingen geldt echter – meer dan voor andere opleidingen – dat een beperkte ruimte in het opleidingaanbod op landelijk niveau, aangevuld kan worden met een sterkte behoefte op regionaal niveau. Hiertoe dient de instelling overtuigend te beargumenteren dat er een regionale behoefte aan de associate degree-opleiding is en dat er regionaal voldoende ruimte is voor de opleiding.
Hbo-opleidingen aan universiteiten en wo-opleidingen aan hogescholen
Het is mogelijk dat een hogeschool een wo-opleiding aanbiedt, of een universiteit een hbo-opleiding. In dat geval wordt strenger gekeken naar de ruimte die er bestaat voor een dergelijke opleiding. Daarbij worden de volgende voorwaarden aangehouden, die zijn afgeleid uit het additionele beleidskader voor beoordelingen van aanvragen van hogescholen voor wo-opleidingen uit 2013: • Het moet gaan om een opleiding die complementair is aan het aanbod dat hogescholen al hebben (in het geval een hbo-opleiding waarvoor een universiteit een aanvraag doet) of aan het aanbod dat universiteiten al hebben (in het geval van een wo-opleiding waarvoor een hogeschool een aanvraag doet). Het gaat hierbij om opleidingen met geen of beperkte pendanten in het wo of hbo. Of er moet een zodanig grote arbeidsmarktbehoefte bestaan aan een opleiding zijn dat de huidige bekostigde opleidingen hier bij lange na niet in kunnen of willen voorzien. • De instelling moet aan kunnen tonen dat de opleiding aansluit bij het profiel van de instelling. Dit profiel dient beschreven te zijn in een erkend sectorplan. Mocht de instelling geen partij zijn bij erkende sectorplannen, dan kan het bestaan van een profiel ook op een andere wijze aannemelijk worden gemaakt, op basis van valide en navolgbare bronnen. • In het geval van het aanbieden van een wo-opleiding door een hogeschool moet aantoonbaar sprake zijn van een duurzame relatie met een academische instelling en in geval van het aanbieden van een hbo-opleiding door een universiteit moet aantoonbaar sprake zijn van een duurzame relatie met een hbo-instelling. De duurzame relatie garandeert dat een academische onderzoeksomgeving of een professionele oriëntatie geboden kan worden op het vakgebied. Deze relatie kan, onder andere, aangetoond worden door middel van een (langjarig) convenant met een universiteit dan wel hbo-instelling.
Beoordeling macrodoelmatigheidsaanvragen verplaatsing
Aangezien bij een verplaatsing de opleiding al onderdeel uitmaakt van het bestaande aanbod, is er geen sprake van een uitbreiding van het onderwijsaanbod, maar verandert slechts de locatie van de opleiding. Om deze reden wordt bij verplaatsingen uitsluitend bekeken of de voorgenomen verplaatsing geen negatieve gevolgen heeft voor het reeds aanwezige onderwijsaanbod. Hierbij zijn de effecten voor andere bestaande opleidingen relevant. Een aanvrager dient daarom wel aan te geven in hoeverre de veranderde spreiding naar verwachting van effect is op de instroom in de verplaatste opleiding en op de instroom bij gelijke, bestaande opleidingen van andere instellingen. Ook bij verplaatsingen wordt de regio meegewogen, zoals beschreven in de paragraaf ‘Macrodoelmatigheid en de regio’ onder het kopje ‘Ruimte voor de opleiding’.
Vrijstelling macrodoelmatigheidstoets
Instellingen kunnen in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor vrijstelling van toetsing aan de criteria uit artikel 4. Dit is het geval wanneer een opleiding reeds is aangekondigd in een erkend sectorplan en de rijksoverheid bij de erkenning van het sectorplan heeft aangegeven dat de opleiding voor vrijstelling van de macrodoelmatigheidstoets in aanmerking komt. De instelling kan een aanvraag voor de desbetreffende opleiding indienen bij de CDHO. In deze aanvraag hoeven de criteria uit artikel 4 niet te worden onderbouwd, maar dient de instelling wel te verwijzen naar het erkende sectorplan. De CDHO gaat vervolgens na of de opleiding inderdaad in aanmerking komt voor een vrijstelling op basis van een erkend sectorplan. Indien de uitkomst hiervan positief is, zal de Minister instemmen met het verzorgen van de nieuwe opleiding, het starten van een nevenvestiging of verplaatsing van de opleiding.
Samenvoegingen
Instellingen kunnen een of meer reeds in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (hierna: Croho) opgenomen opleidingen samenvoegen tot een verbrede opleiding of een reeds in het Croho opgenomen opleiding samenvoegen tot een joint degree-opleiding met een buitenlandse instelling. Voor dergelijke aanvragen is geen macrodoelmatigheidstoets; instemming van de Minister op grond van artikel 10 volstaat hierbij. Een uitzondering hierop is de situatie beschreven in artikel 10, tweede lid: de samengevoegde opleiding wordt verzorgd in een voor de oorspronkelijke opleidingen nieuwe vestigingsplaats. In een dergelijk geval wordt die vestigingsplaats getoetst als een aanvraag voor een nevenvestiging.
Verbrede opleiding
Voorwaarde voor instemming van de Minister op grond van artikel 10 is dat de NVAO heeft aangegeven dat het voornemen niet leidt tot het verzorgen van een nieuwe opleiding. De initiatief nemende instelling dient hiertoe een onderbouwing van de programmatische effecten van de samenvoeging aan de NVAO voor te leggen. De NVAO toetst marginaal of de samenvoeging programmatisch binnen aanvaardbare grenzen blijft. De NVAO doet dit aan de hand van het door haar daartoe opgestelde protocol. Als er geen indicaties zijn dat een nieuwe opleiding is ontwikkeld, neemt de NVAO het standpunt in dat de toets nieuwe opleiding achterwege blijft. Er is dan ook geen macrodoelmatigheidstoets nodig. Uitgesloten van samenvoeging zijn opleidingen waarover de NVAO heeft besloten dat geen accreditatie kan worden verleend. In geval van een positief besluit van de Minister, legt de instelling de wijzigingen in het onderwijsaanbod voor aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ter registratie in het Croho en overlegt daartoe het standpunt van de NVAO en het besluit van de Minister. Op het moment van registratie van de verbrede opleiding in het Croho, vervalt de registratie van de oorspronkelijke opleidingen. Dit kan ofwel direct ofwel gefaseerd plaatsvinden. In elk geval zal vanaf het moment dat de eerste inschrijving voor de verbrede opleiding openstaat geen eerste instroom meer in de oorspronkelijke opleidingen mogelijk zijn. Bij samenvoeging van bestaande opleidingen blijven voor de samengevoegde opleidingen de facto de lichtste nadere vooropleidingseisen en aanvullende eisen gelden, totdat voor de samengevoegde opleidingen nieuwe nadere vooropleidingseisen en aanvullende eisen zijn vastgesteld. Hiertoe dient de instelling een voorstel c.q. aanvraag in. Gelden voor samen te voegen opleidingen voor slechts één opleiding aanvullende eisen, dan gelden voor de samengevoegde opleiding geen aanvullende eisen. Conform hetgeen in de wet ‘Kwaliteit in Verscheidenheid’ is bepaald krijgen instellingen de gelegenheid om na vijf jaar de verbrede opleiding te splitsen in de oorspronkelijke opleidingen, mits dit vooraf is aangekondigd als mogelijkheid. Zowel bij de afbouw van de smalle opleidingen, bij de start van de verbrede opleiding, als bij de eventuele afbouw van de verbrede opleiding na vijf jaar, dient in het belang van de studenten gefaseerd te worden afgebouwd als hiervoor in de toelichting bedoeld.
Joint degree-opleiding met buitenlandse instelling
Samenvoeging van een of meer reeds in het Croho geregistreerde opleidingen tot een joint degree-opleiding, is slechts mogelijk op grond van artikel 13, onder a, indien het een samenvoeging met een opleiding van een of meer buitenlandse instellingen betreft en de opleiding een grotere studielast krijgt.
Details
[Regeling vervallen per 29-04-2023]