Terug naar bibliotheek
Regeling inburgeringBijlage 5a. behorende bij artikel 2.5

Bijlage 5a. behorende bij artikel 2.5

Laatste versie

Bijlage 5a: behorende bij artikel 2.5

Eindtermen oriëntatie op de Nederlandse arbeidmarkt

A: Inleiding

Het document is als volgt opgebouwd. In deze inleiding wordt een korte toelichting gegeven op het onderdeel en de wijze waarop de inburgeraar geacht wordt hiermee aan de slag te gaan. Vervolgens wordt de opbouw van de eindtermen toegelicht. Daarna volgen de eindtermen zelf.

A1: Toelichting op het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt

Het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is een uitbreiding van het inburgeringsexamen. Deze uitbreiding heeft als doel de inburgeraar in een vroegtijdig stadium – dat wil zeggen lopende het inburgeringsprogramma – te laten kennismaken met de Nederlandse arbeidsmarkt en stappen te laten zetten die leiden tot het zo snel mogelijk, maar ook duurzaam, verwerven van een plek op de arbeidsmarkt. Met behulp van deskundigen op het gebied van arbeidsmarkttoeleiding en inburgeraars, zijn de succesfactoren geïnventariseerd die cruciaal zijn voor het succesvol en duurzaam betreden van de arbeidsmarkt. Op basis van deze succesfactoren zijn acht thema’s benoemd: 1. Beroepenoriëntatie 2. Je eigenschappen kennen 3. Realistisch beroepsbeeld 4. Beroepskansen 5. Beroepscompetenties verwerven 6. Netwerk opbouwen 7. Werk vinden 8. Werkcultuur De inburgeraar onderzoekt binnen deze thema’s de mogelijkheden en eisen van de Nederlandse arbeidsmarkt en reflecteert op basis van de verworven informatie op de eigen mogelijkheden en kansen. Het doorlopen van de acht thema’s is een proces, waarin de inburgeraar beslissingen neemt rond het werk / beroep dat hij wil gaan uitoefenen en tevens zoveel mogelijk concrete stappen zet, die zijn kans met dit werk / beroep op de arbeidsmarkt vergroten. Bij het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn de volgende punten belangrijk: Verplicht onderdeelOriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is een verplicht examenonderdeel in het inburgeringsprogramma. Voor elk van de acht thema’s zijn eindtermen geformuleerd. De eindtermen zijn omgezet in resultaatkaarten, die door de inburgeraar persoonlijk met individuele resultaten dienen te worden ingevuld. De ingevulde resultaatkaarten vormen tezamen het portfolio arbeidsmarkt van de inburgeraar. Formele toetsingDit portfolio wordt gebruikt voor een formele toetsing, waarbij geverifieerd wordt wat de inburgeraar weet en heeft ondernomen met betrekking tot het verwerven van een (duurzame) plek op de Nederlandse arbeidsmarkt. Basale logica in volgordeDe hierboven gegeven lijst met thema’s suggereert dat het onderdeel een vaste volgorde heeft. Voor veel inburgeraars zal deze volgorde van doorwerken ook passend zijn. Gestart wordt dan met het verkrijgen van inzicht in de Nederlandse arbeidsmarkt en vaststellen van het soort werk of beroep dat men zelf zou willen en kunnen uitoefenen. Verwacht kan worden dat nieuwkomers over het algemeen een beeld hebben van het beroep dat zij willen uitoefenen in Nederland.Daarna wordt het beoogde beroep nader uitgediept, door meer informatie te verzamelen over wat het beroep in Nederland inhoudt, welke kwalificaties vereist zijn, en hoe groot de kans op werk in dit beroep is. De volgorde van de thema’s heeft dan ook een basale logica. Geen dwingende volgordeEr kunnen echter inburgeraars zijn, voor wie de gegeven volgorde minder logisch is. Bijvoorbeeld inburgeraars die al werk of ervaring op de Nederlandse arbeidsmarkt hebben. De inburgeraar kan daarom het onderdeellaten aanvangen bij het thema dat het beste aansluit op zijn huidige situatie; er wordt geen dwingende volgorde opgelegd. Wel dient iedere inburgeraar alle thema’s te behandelen. Cyclisch procesBelangrijk is ook dat het mogelijk en zelfs waarschijnlijk is, dat inburgeraars een aantal thema’s opnieuw doorlopen. Immers kan gedurende het onderzoeken van de haalbaarheid van het voorkeursberoep blijken, dat het te hoog gegrepen is qua vereiste scholing en kwalificaties, of dat er geen vacatures voor het beroep te vinden zijn en de kans op werk niet groot is. In dat geval kan de inburgeraar teruggaan naar het thema Beroepenoriëntatie en een nieuw beroep kiezen, om vervolgens het nader onderzoek naar de diverse beroepsaspecten hiervoor te doen. In principe kan de inburgeraar deze exercitie zelf meermalen herhalen, net zo lang tot een realistisch en kansrijk beroep is gevonden. Het doorwerken van het onderdeelkan dus een cyclisch proces zijn. Haalbaar en realistisch beroepAlleen wanneer een haalbaar en gewenst beroep is gevonden, kan het programma – dat wil zeggen alle acht thema’s – volledig worden doorlopen. Dit resulteert erin dat de inburgeraar een volledig portfolio heeft opgebouwd, waarmee hij zich optimaal op de arbeidsmarkt heeft voorbereid (en wellicht zelfs al werk heeft gevonden). Volledigheid portfolioVoor het behalen van het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt het volledig ingevulde portfolio ter toetsing en goedkeuring voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De toetsingsprocedure valt buiten dit document en wordt niet nader beschreven.

A2: Uitgangspunten en overwegingen eindtermen

Op basis van de succesfactoren zijn de eindtermen voor het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt geformuleerd. Daarbij is uitgegaan van de volgende uitgangspunten en overwegingen: Motivatie en haalbaarheidVoor de focus bij het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is gekozen om ervoor te zorgen dat de inburgeraar zelf initiatieven ontplooit en stappen neemt. Die initiatieven en stappen moeten ertoe leiden dat hij werk vindt, of – als dat niet direct haalbaar is – dat hij in elk geval duidelijk voor ogen heeft welke stappen hij gaat zetten om werk te vinden om in aanmerking te komen voor het gewenste beroep.Startpunt en referentiekader bij het nemen van stappen richting arbeidsmarkt is het gewenste beroep dat de inburgeraar voor ogen heeft. Dit komt voort uit het belang van de motivatie van de inburgeraar als cruciale factor bij het succesvol toetreden en duurzaam participeren op de arbeidsmarkt.Naast de motivatie van de inburgeraar voor een beroep is het criterium haalbaarheid bij het vaststellen van de eindtermen steeds het tweede ijkpunt geweest. Met dit ijkpunt is steeds gezocht naar een evenwicht tussen de mate van haalbaarheid vanuit de kant van de werkzoekende inburgeraar en de realistische vraag op de Nederlandse arbeidsmarkt. Uit de praktijk blijkt dat beide aspecten nogal eens op gespannen voet staan. Gestreefd is naar het ondervangen van dit spanningsveld in de eindtermen en bijbehorende resultaatkaarten. Minimale einddoelDe eindtermen verwoorden het (minimale) einddoel waar de inburgeraar in de module naartoe dient te werken en wat hij in elk geval moet laten zien, doen of weten. De eindtermen vormen aldus de toetsbare (eind)doelen van de module. Het staat de inburgeraar vrij een veel bredere exploratie van de arbeidsmarkt en alle aspecten die daarin aan de orde zijn, uit te voeren. Minder doen dan het in de eindtermen gegeven pakket van ‘resultaten’ is echter niet toegestaan. Geen onderwijscurriculumDit eindtermendocument is geen onderwijscurriculum. De stappen die de inburgeraar al of niet onder begeleiding zet om toe te werken naar het bereiken van de eindtermen, kunnen breder en oneindig veel gelaagder zijn dan de eindtermen zelf. Concreet gezegd: een inburgeraar gaat bijvoorbeeld bij het thema ‘Je eigenschappen kennen’ idealiter niet als eerste opdracht een rij Nederlandse termen voor eigenschappen en competenties uit het hoofd leren om aan de eindtermen te kunnen voldoen. Beter is dat hij binnen dit thema tal van oriënterende en verdiepende activiteiten ontplooit, die er uiteindelijk in resulteren dat hij kan voldoen aan de eindtermen die het thema heeft. HandelingsgerichtheidDe module is handelingsgericht. Daarom is voor het formuleren van de eindtermen zo veel mogelijk gekozen voor formulering in termen van handelingen en concrete, individuele actieplannen. Soms is er echter sprake van kennis. Daarom opteren wij niet voor het gebruiken van termen als ‘cruciale handelingen’ of cruciale kennis’, zoals gebruikelijk is bij de eindtermendocumenten van de inburgeringsonderdelen Taalvaardigheid en Kennis van de Nederlandse Maatschappij, maar voor ‘gewenste handelingen of kennis’.Elk handelings- of kennisdoel in dit eindtermendocument is ‘vertaald’ in termen van indicatoren die de inburgeraar vragen concreet zichtbaar te maken dat hij de betreffende handeling heeft verricht of zich de beoogde kennis heeft eigen gemaakt. Niet voor inburgeraarsHet eindtermendocument is niet bedoeld voor de inburgeraars, maar voor instanties en personen, die op enigerlei wijze de inburgeraar ondersteunen bij het toewerken naar de eindtermen, bijvoorbeeld door begeleiding of het aanbieden van materialen en/of onderwijsaanbod. Wel voor inburgeraarsWel voor de inburgeraar bestemd zijn de resultaatkaarten, die een rechtstreekse ‘vertaling’ vormen van de gewenste handelingen, kennis en bijbehorende indicatoren die de eindtermen vragen. De inburgeraar zal per thema gehouden zijn aan het invullen van een resultaatkaart, waarmee concreet zichtbaar gemaakt wordt welke actie hij richting de arbeidsmarkt heeft ondernomen, dan wel van plan is te ondernemen. Deze resultaatkaarten zijn opgesteld op een laag taalniveau (tegen A2) en vormen samen – door de inburgeraar daar waar vereist aangevuld met bijlagen als een sollicitatiebrief – het op te leveren portfolio. Dit porfolio is de basis voor toetsing of de inburgeraar aan de eindtermen van de module voldoet. Hieronder illustreren we hoe de opbouw van de eindtermen per thema eruit ziet aan de hand van een van de thema’s. tekst 254388

In het volgende deel van het document zijn de eindtermen van de acht thema’s opgenomen. Titel en volgorde van de eindtermen komen overeen met die van de in paragraaf 1.1. gegeven thema’s van de module.

B: Eindtermen Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt

1: Beroepenoriëntatie

De inburgeraar is in staat een concrete beroepswens voor zichzelf te formuleren op basis van kennis van de sectoren en branches van de Nederlandse arbeidsmarkt. De inburgeraar kan aantonen dat hij voldoet aan de eisen van het beroep. 1.1 Kiest een beroep dat hij wil uitoefenen en waarvan hij de haalbaarheid gaat onderzoeken.

Noemt drie beroepen die hij wil uitoefenen. Geeft aan van welk beroep hij de haalbaarheid gaat onderzoeken.

1.2 Weet dat men op de Nederlandse arbeidsmarkt werk zoekt via sectoren/branches en benoemt relevante sectoren/branches voor zichzelf.

Benoemt de sector(en) of branche(s) waarin zijn gewenste beroep thuishoort of kan worden uitgeoefend.

1.3 Indien er sprake is van een relevant diploma en/of relevante werkervaring voor het gewenste beroep: achterhaalt de waarde hiervan voor de Nederlandse arbeidsmarkt.

Toont de waardering van zijn diploma/ toont zijn Indicatie Onderwijs Niveau (ION) of geeft aan waarom dit voor hem niet nodig is.

hetzij:

Toont zijn op basis van een EVC-procedure verkregen ervaringscertificaat of geeft aan waarom deze procedure voor hem niet nodig is.

2: Je eigenschappen kennen

De inburgeraar heeft kennis van de werknemerscompetenties die op de Nederlandse arbeidsmarkt gewaardeerd worden en is in staat bij sollicitaties en op de werkvloer zijn positieve eigenschappen te benoemen. 2.1 Kent vaak voorkomende termen in Nederland voor eigenschappen van werknemers.

Noemt zeven eigenschappen van werknemers die in vacatures worden genoemd. Geeft per term aan of hij deze eigenschap bezit en kan dit toelichten aan de hand van voorbeelden. Geeft per term aan of deze eigenschap van belang is voor zijn gewenste beroep.

3: Realistisch beroepsbeeld

De inburgeraar heeft een realistisch beeld van de inhoud van zijn gewenste beroep en heeft in zijn keuze ook zijn persoonlijke mogelijkheden meegewogen. 3.1 Weet wat het beroep in Nederland inhoudt en welke eisen ervoor gelden.

Benoemt taken die bij de uitoefening van het gewenste beroep in Nederland horen. Geeft aan onder welke omstandigheden het beroep wordt uitgeoefend (inkomen, werken in teamverband of individueel, werktijden, reistijden, uniform en dergelijke). Geeft aan welke aanvullende eisen er aan het gewenste beroep in Nederland worden gesteld naast vakkwalificatie en taalvaardigheid (bijvoorbeeld rijbewijs, talenkennis of specifieke persoonlijke competenties).

3.2 Bepaalt of het gewenste beroep past bij zijn persoonlijke omstandigheden.

Stelt op basis van het realistische beroepsbeeld vast of hij nog steeds belangstelling heeft voor het gewenste beroep. Bepaalt aan de hand van het realistische beroepsbeeld of het gewenste beroep haalbaar is gezien de eigen persoonlijke omstandigheden (thuissituatie, gezondheid, leeftijd, motivatie voor (bij)scholing en dergelijke) en zo nee: of hij zijn persoonlijke omstandigheden kan aanpassen aan de uitoefening van het gewenste beroep.

4: Beroepskansen

De inburgeraar is in staat informatie te vinden over de vraag op de arbeidsmarkt naar het gewenste beroep en deze in zijn keuze mee te wegen. 4.1 Brengt de vraag naar het gewenste beroep op de arbeidsmarkt in kaart.

Toont via actuele vacatures of andere bronnen (klantmanager, vakgenoot, uitzendbureau) aan dat er vraag is naar het gewenste beroep op de arbeidsmarkt. Bepaalt of hij vasthoudt aan het gewenste beroep en geeft daarvoor argumenten.

5: Beroepscompetenties verwerven

De inburgeraar is in staat zijn beroepscompetenties, zowel qua kennis als qua taal en communicatie, te verwerven en onderhouden, om (blijvend) te voldoen aan de eisen die de arbeidsmarkt of de opleiding aan zijn gewenste beroep stelt. 5.1 De inburgeraar achterhaalt waar hij zijn (beroeps)kennis kan bijspijkeren of, indien nodig, een (beroeps)opleiding kan volgen.

Noemt een of meer passende opleidingsinstituten waar hij de benodigde kennis kan verwerven en/of onderhouden voor het gewenste beroep. Noemt een of meer cursussen of opleidingen die de benodigde kennis bieden. Noemt welke vormen van opleidingen mogelijk zijn (bbl/bol, dag/avond, fulltime/parttime e.d.) en bepaalt welke vorm voor hem geschikt is, gezien zijn persoonlijke omstandigheden. Geeft aan welke toelatingseisen aan de opleiding gesteld worden en of hij daaraan voldoet (eventueel na diplomawaardering). Geeft aan welke kosten verbonden zijn aan deze vorm van de opleiding. Geeft aan of er voor hem financieringsmogelijkheden voor deze kosten zijn en zo ja, welke.

5.2 Is op de hoogte van de eisen die aan de taal- en communicatievaardigheden gesteld worden in het gewenste beroep.

Benoemt het taalniveau van een bij zijn beroep passende beroepsopleiding. Licht toe welke specifieke communicatieve situaties veel voorkomen en belangrijk zijn op de werkvloer van zijn gewenste beroep (bijvoorbeeld overleggen, klantcontact, e-mailen, telefoneren).

5.3 Ontwikkelt zijn taal- en communicatievaardigheden voor de werkvloer en eventueel een beroepsopleiding.

Geeft aan welke (taal)trajecten er zijn om de taalvaardigheid voor de opleiding en werkvloer van zijn gewenste beroep te verhogen (bijvoorbeeld Staatsexamens NT2). Licht toe hoe hij aan de ontwikkeling van deze taal- en communicatievaardigheden werkt of geeft aan hoe, waar en wanneer hij dat gaat doen.

6: Netwerk opbouwen

De Inburgeraar is in staat een netwerk op te bouwen/uit te breiden, waardoor hij de kans vergroot via dit netwerk zelfstandig werk te vinden. 6.1 Bouwt een netwerk op en breidt het uit.

Beschrijft zijn eigen netwerk en benoemt met welk type contacten het versterkt kan worden. Beschrijft of en hoe de contacten in zijn netwerk hem kunnen helpen. Benoemt hoe hij zijn netwerk gaat uitbreiden en wanneer hij dat gaat doen.

7: Werk vinden

De inburgeraar kan op een bij zijn gewenste beroep passende wijze zoeken naar werk, een werkervaringsplaats, stage of vrijwilligerswerk. Hij weet hoe hij voor het vinden van werk(ervaring) moet solliciteren op de Nederlandse arbeidsmarkt en zich moet presenteren. In het proces van zoeken naar werk is hij in staat actief te participeren op een werkplek of door vrijwilligerswerk en hierdoor contacten te leggen en een begin te maken met toetreden tot de arbeidsmarkt. 7.1 Kan voor zijn gewenste beroep geschikte vacatures vinden.

Noemt minimaal drie vindplaatsen voor vacatures die bij het gewenste beroep passen. Laat minimaal twee vacatures voor het gewenste beroep zien en licht toe waarom deze voor hem al of niet geschikt zijn. Geeft aan of hij werk in zijn gewenste beroep gaat zoeken via open sollicitaties en hoe hij dat gaat doen.

7.2 Oriënteert zich op de mogelijkheden om een werkervaringsplaats, stageplaats of vrijwilligerswerk te vinden op een Nederlandse werkvloer.

Legt uit waarom een werkervaringsplaats, stageplaats of vrijwilligerswerk voor hem van belang kan zijn. Benoemt mogelijkheden die hij heeft om werkervaring op te doen, stage te lopen of vrijwilligerswerk te doen.

7.3 Weet wat sollicitatieformulieren en sollicitatiebrieven zijn en kan deze invullen/schrijven.

Licht toe wat de functie is van sollicitatieformulieren en -brieven. Geeft aan of het voor zijn gewenste beroep gebruikelijk is om te solliciteren via sollicitatieformulieren of via sollicitatiebrieven. Laat minimaal twee verschillende sollicitatieformulieren zien die zijn ingevuld met de eigen gegevens en laat één sollicitatiebrief zien die hij met betrekking tot zichzelf heeft opgesteld en die kan dienen als basis voor andere sollicitatiebrieven. Laat zijn basis-cv zien. Geeft aan waar hulp kan worden gevonden bij het schrijven van sollicitatiebrieven.

7.4 Bereidt zich voor op het voeren van sollicitatiegesprekken.

Benoemt vier punten die van belang zijn voor een goede indruk bij een sollicitatiegesprek voor zijn gewenste beroep (bijvoorbeeld met betrekking tot uiterlijke verzorging, presentatie van zichzelf in termen van sterke eigenschappen, houding). Geeft aan of hij in een sollicitatiegesprek op deze punten een goede indruk kan maken en benoemt hoe hij aan de zwakke(re) punten aandacht gaat besteden.

7.5 Doet ervaring op een Nederlandse werkvloer op.

Toont aan dat hij regulier werk, een werkervaringplek, stageplaats of vrijwilligerswerk heeft op een Nederlandse werkvloer.

hetzij:

Geeft aan hoe en wanneer hij een werkervaringplek, een stageplaats of vrijwilligerswerk op een Nederlandse werkvloer kan zoeken.

8: Werkcultuur

De Inburgeraar kan zich op passende wijze gedragen op de Nederlandse werkvloer. 8.1 Benoemt de verschillen tussen de cultuur op de werkvloer in Nederland en in het herkomstland.Geeft drie voorbeelden van verschillen in cultuur op de werkvloer van het gewenste beroep in Nederland en die van het herkomstland (bijvoorbeeld ten aanzien van zelfstandigheid, initiatief, op tijd komen, ten aanzien van omgang met collega’s, scheiding tussen werk en privé, bedrijfsfeestjes).

Details

[Regeling vervallen per 01-01-2022]