Terug naar bibliotheek
Mandaatbesluit hoofden taakorganisaties Ministerie van Justitie en VeiligheidArtikel 4

Artikel 4

Laatste versie

1. Aan de secretaris-generaal blijft voorbehouden de bevoegdheid om besluiten te nemen, indien deze:

a. zijn neergelegd in een document, gericht tot:

1°. de Nationale ombudsman, behoudens de afdoening van ontvangstbevestigingen, tussenberichten, waaronder uitstelberichten, en stukken naar aanleiding van verzoeken van de Nationale ombudsman om, ter vermijding van een volledig onderzoek, te bevorderen dat alsnog aan de klacht tegemoet wordt gekomen (interventies); 2°. de president van en de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden;

b. worden genomen op grond van:

1°. het Burgerlijk Wetboek, artikel 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel 69 van het Besluit algemene rechtspositie politie of artikel 22 van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, voor zover de schadeloosstelling betrekking heeft op immateriële schade, of materiële schade boven een bedrag van € 10.000,–; 2°. artikel 92, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie of artikel 39 van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie; 3°. artikel 36b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren of artikel 95 van het Besluit algemene rechtspositie politie, indien de meerkosten aangaande de minimale uitkering meer bedragen dan drie bruto maandsalarissen; een financiële vergoeding in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst die de uitkomst van de berekening overeenkomstig een transitievergoeding in de zin van artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek, vermeerderd met € 10.000, overstijgt;

c. het verstrekken van reisopdrachten aan functionarissen naar landen buiten Europa alsmede Turkije betreffen.

2. Aan de secretaris-generaal blijft tevens voorbehouden de bevoegdheid om besluiten te nemen, indien deze:

a. zijn neergelegd in een document dat betrekking heeft op een verzoek in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur, indien inwilliging of afwijzing daarvan belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kan hebben; b. aanstelling, bevordering en ontslag van alsmede het treffen van disciplinaire maatregelen jegens functionarissen op managementfuncties van schaal 14 en hoger direct onder het niveau van de hoofden, genoemd in artikel 1, betreffen; c. betrekking heeft op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van een functionaris die tijdelijk is ontheven van de uitoefening van diens functie bij het ministerie en niet in de uitoefening van de functie kan worden hersteld naar het oordeel van diens leidinggevende met A-mandaat als bedoeld in bijlage 1 van het betreffende ondermandaatbesluit, wanneer de functionaris ophoudt met het bekleden van één van de volgende functies:

1. Een functie in een publiekrechtelijk college, waarin de functionaris is benoemd of verkozen; 2. Een functie in een internationale volkenrechtelijke organisatie; of 3. Het vervullen van een functie substituut-ombudsman.

3. Voor zover het de verlening van ondermandaat aan de in artikel 1, onderdeel c, genoemde functionaris betreft, blijven beslissingen op verzoeken van cliënten van de raad voor de kinderbescherming om een schadevergoeding, waarbij een bedrag hoger dan € 50.000,– wordt toegekend, voorbehouden aan de secretaris-generaal.

4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c is het gemaakte voorbehoud inzake het verstrekken van reisopdracht aan ondergeschikte functionarissen naar landen buiten Europa alsmede Turkije niet van toepassing voor de functionarissen genoemd in artikel 1, onderdelen a, h en i. Deze bevoegdheid kan niet worden doorgegeven.