Artikel 26
1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, vijfde lid, uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend indien dit uitstel eindigt doordat de termijn, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, is verstreken. Kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot een bedrag gelijk aan het nog openstaande bedrag nadat de termijn, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, is verstreken.
3. Indien de ontvanger het op de voet van artikel 25, vijfde lid, verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich met betrekking tot een aanspraak uit een overeenkomst van levensverzekering of een aanspraak ingevolge een pensioenregeling een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, kan krachtens bij ministeriële regeling te stellen regels aan de belastingschuldige kwijtschelding van belasting worden verleend voor zover:
a. die belasting hoger is dan de belasting die zou zijn geheven ter zake van de hiervoor bedoelde omstandigheid indien de belastingschuldige op het moment waarop die omstandigheid zich voordeed in Nederland zou hebben gewoond; b. de omstandigheid die ingevolge artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, tot beëindiging van het uitstel van betaling heeft geleid, ingevolge een regeling ter voorkoming van dubbele belasting niet belastbaar is in Nederland.
De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing voorzover de waarde in het economische verkeer van de in die volzin bedoelde aanspraak is gedaald in vergelijking met het ingevolge artikel 3.136, tweede, derde of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 ter zake van die aanspraak als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen bedrag.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, achtste lid, uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot een bedrag gelijk aan de in Nederland verschuldigde dividendbelasting of, indien dit meer bedraagt, aan de in Nederland verschuldigde inkomstenbelasting wegens reguliere voordelen in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de aandelen of winstbewijzen waarop het uitstel betrekking heeft.
5. Voorzover de ontvanger het op de voet van artikel 25, achtste lid, verleende uitstel van betaling beëindigt omdat aandelen of winstbewijzen worden vervreemd in de zin van artikel 25, achtste lid, onderdeel a, kan krachtens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding worden verleend:
a. indien de waarde in het economische verkeer van die aandelen of winstbewijzen is gedaald, anders dan door uitkering van winstreserves, teruggaaf van wat is gestort of ingelegd of overgang van rechten op andere aandelen of winstbewijzen, in vergelijking tot die waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake waarvan de belastingaanslag is vastgesteld – tot een bedrag gelijk aan die waardedaling, vermenigvuldigd met:
1°. het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag van de hiervoor bedoelde waardedaling niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag van die waardedaling hoger is dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;
b. indien het heffingsrecht wegens vervreemding van die aandelen of winstbewijzen ingevolge de Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting aan een ander land van het Koninkrijk, aan een ander heffingsgebied binnen het Rijk, respectievelijk aan een andere mogendheid is toegewezen – tot een bedrag gelijk aan de aldaar ter zake van die vervreemding feitelijk geheven belasting; c. voor zover de belasting waarvoor op de voet van artikel 25, achtste lid, uitstel van betaling is verleend, hoger is dan de belasting die zou zijn geheven indien de belastingschuldige op het moment van die vervreemding in Nederland zou hebben gewoond.
Het in de eerste volzin bedoelde bedrag aan kwijtschelding bedraagt niet meer dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van de aandelen of winstbewijzen nog uitstel van betaling is verleend.
6. Vervallen.
7. Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 4.3 tot en met 4.5b van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
8. Voor de toepassing van het tweede lid worden de belastingrente en de revisierente gelijkgesteld met de inkomstenbelasting waarmee deze samenhangen. Voor de toepassing van dit artikel wordt de belastingrente voorzover deze samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van dit artikel kwijtschelding wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting.
Details
[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2027. Zie het overzicht van wijzigingen]
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2018:511 - Onteigening SNS-aandelen en de individuele en buitensporige last van de box 3-heffing - 5 april 2018
De Hoge Raad oordeelt dat een box 3-heffing op vermogen dat kort na de peildatum door de staat is onteigend, een individuele en buitensporige last kan vormen. De onteigening is een relevante omstandigheid bij de beoordeling van de last onder artikel 1 EP.
ECLI:NL:HR:2007:BA4803 - Hoge Raad - 10 mei 2007
ECLI:NL:HR:2016:2735 - Hoge Raad - 1 december 2016
ECLI:NL:HR:2000:AA6513 - Hoge Raad - 13 juli 2000
ECLI:NL:HR:2011:BN8728 - Conserverende pensioenaanslag bij emigratie naar België in beginsel toegestaan - 14 april 2011
De Hoge Raad oordeelt dat een conserverende aanslag over pensioenaanspraken bij emigratie niet per se in strijd is met het belastingverdrag of het EU-recht. De goede trouw en het evenredigheidsbeginsel verzetten zich echter wel tegen invordering als dit leidt tot een hogere belastingdruk dan bij binnenlands wonen.
ECLI:NL:HR:2013:1670 - Extra voorwaarde bij geruisloze omzetting buitenlandse belastingplichtige niet discriminerend - 12 december 2013
De extra standaardvoorwaarde voor een buitenlandse belastingplichtige bij een geruisloze omzetting is geen verboden discriminatie. Een eventueel verschil in behandeling met een later emigrerende binnenlandse belastingplichtige is gerechtvaardigd, omdat bij de buitenlander de aanknopingspunten voor Nederlandse heffing verdwijnen, wat geen gevolg is van de omzetting.
ECLI:NL:RBZWB:2023:8763 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 14 december 2023
ECLI:NL:HR:2013:1909 - Geruisloze omzetting door buitenlandse belastingplichtige: extra voorwaarde niet discriminerend - 12 december 2013
De extra standaardvoorwaarde voor een in het buitenland wonende ondernemer bij geruisloze omzetting is geen discriminatie. De Hoge Raad oordeelt dat de positie van een buitenlandse belastingplichtige niet vergeleken moet worden met een binnenlandse belastingplichtige die na de omzetting emigreert, maar ten tijde van de omzetting.