Artikel 151c (Raadsmachtiging burgemeester voor cameratoezicht)
1. De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.
2. De burgemeester besluit met inachtneming van het in de verordening van de raad bepaalde:
a. binnen welk gebied, bestaande uit openbare plaatsen of andere voor een ieder toegankelijke plaatsen als bedoeld in het eerste lid, camera’s worden ingezet; b. voor welke duur de gebiedsaanwijzing plaatsvindt.
3. De burgemeester stelt, na overleg met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012, de periode vast waarin in het belang van de handhaving van de openbare orde daadwerkelijk gebruik van de camera’s plaatsvindt en de met de camera’s gemaakte beelden in elk geval rechtstreeks worden bekeken.
4. De burgemeester bedient zich bij de uitvoering van het in het eerste lid bedoelde besluit van de onder zijn gezag staande politie.
5. De burgemeester trekt het besluit, bedoeld in het eerste lid, in zodra de inzet van camera’s niet langer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde.
6. De aanwezigheid van camera’s als bedoeld in het eerste lid is op duidelijke wijze kenbaar voor een ieder die het gebied, bedoeld in het tweede lid, onder a, betreedt.
7. Met de camera’s worden uitsluitend beelden gemaakt van een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.
8. Ten behoeve van de handhaving van de openbare orde worden in het kader van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, gegevens verwerkt.
9. De verwerking van de gegevens, bedoeld in het achtste lid, is een verwerking als bedoeld in de Wet politiegegevens, met dien verstande dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 8 van die wet, de vastgelegde beelden na ten hoogste vier weken worden vernietigd en de gegevens, bedoeld in het achtste lid, indien er concrete aanleiding bestaat te vermoeden dat die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van een strafbaar feit, ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit kunnen worden verwerkt.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op de goede uitvoering van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld omtrent:
a. de camera’s en andere technische hulpmiddelen benodigd voor het toezicht, bedoeld in het eerste lid, en de wijze waarop deze hulpmiddelen worden aangebracht; b. de personen belast met of anderszins direct betrokken bij de uitvoering van het toezicht; en c. de ruimten waarin de waarneming of verwerking van door het toezicht vastgelegde beelden plaatsvindt.
Uitleg in duidelijke taal
1. De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.
Dit lid stelt dat de gemeenteraad (de raad) via een gemeentelijke regeling (verordening) de burgemeester de macht (bevoegdheid) kan geven. Deze bevoegdheid houdt in dat de burgemeester kan beslissen om camera's voor een specifieke periode te gebruiken. Dit mag alleen als het nodig is voor het handhaven van de openbare orde. De camera's zijn voor toezicht op een openbare plaats, zoals gedefinieerd in artikel 1 Wet openbare manifestaties, en andere bij verordening aangewezen, voor iedereen toegankelijke plaatsen.
2. De burgemeester besluit met inachtneming van het in de verordening van de raad bepaalde:
Dit lid geeft aan dat de burgemeester zijn besluit neemt rekening houdend met (met inachtneming van) wat de verordening van de raad bepaalt over:
a. binnen welk gebied, bestaande uit openbare plaatsen of andere voor een ieder toegankelijke plaatsen als bedoeld in het eerste lid, camera’s worden ingezet;
Dit betreft de specifieke locatie (binnen welk gebied) waar de camera’s worden gebruikt. Dit gebied bestaat uit openbare plaatsen of andere voor iedereen toegankelijke plaatsen, zoals omschreven in het eerste lid van dit artikel.
b. voor welke duur de gebiedsaanwijzing plaatsvindt.
Dit betreft de periode (duur) waarvoor het aangewezen gebied onder cameratoezicht zal staan (gebiedsaanwijzing plaatsvindt).
3. De burgemeester stelt, na overleg met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012, de periode vast waarin in het belang van de handhaving van de openbare orde daadwerkelijk gebruik van de camera’s plaatsvindt en de met de camera’s gemaakte beelden in elk geval rechtstreeks worden bekeken.
Dit lid bepaalt dat de burgemeester de specifieke periode vaststelt waarin de camera's daadwerkelijk worden gebruikt voor het handhaven van de openbare orde. Dit gebeurt na overleg met de officier van justitie, in het kader van het overleg dat genoemd wordt in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012. Gedurende deze periode moeten de beelden die met de camera's gemaakt worden, in ieder geval direct (rechtstreeks) worden bekeken.
4. De burgemeester bedient zich bij de uitvoering van het in het eerste lid bedoelde besluit van de onder zijn gezag staande politie.
Dit lid stelt dat de burgemeester voor de uitvoering van het besluit tot cameratoezicht (zoals bedoeld in het eerste lid) gebruikmaakt van de politie die onder zijn gezag staat.
5. De burgemeester trekt het besluit, bedoeld in het eerste lid, in zodra de inzet van camera’s niet langer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde.
Dit lid verplicht de burgemeester om het besluit tot cameratoezicht (bedoeld in het eerste lid) te beëindigen (in te trekken) op het moment dat de inzet van camera’s niet meer nodig (noodzakelijk) is voor het handhaven van de openbare orde.
6. De aanwezigheid van camera’s als bedoeld in het eerste lid is op duidelijke wijze kenbaar voor een ieder die het gebied, bedoeld in het tweede lid, onder a, betreedt.
Dit lid eist dat het duidelijk moet zijn (op duidelijke wijze kenbaar) voor iedereen die het gebied betreedt waar camera’s zijn geplaatst (zoals bedoeld in het eerste lid en nader gespecificeerd in het tweede lid, onder a), dat er cameratoezicht is.
7. Met de camera’s worden uitsluitend beelden gemaakt van een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.
Dit lid specificeert dat de camera’s alleen (uitsluitend) beelden mogen maken van een openbare plaats, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties. Dit geldt ook voor andere plaatsen die in een verordening zijn aangewezen en die voor iedereen toegankelijk zijn.
8. Ten behoeve van de handhaving van de openbare orde worden in het kader van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, gegevens verwerkt.
Dit lid stelt dat er gegevens worden verwerkt met het doel (ten behoeve van) de openbare orde te handhaven. Dit gebeurt binnen het kader van het cameratoezicht zoals bedoeld in het eerste lid.
9. De verwerking van de gegevens, bedoeld in het achtste lid, is een verwerking als bedoeld in de Wet politiegegevens, met dien verstande dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 8 van die wet, de vastgelegde beelden na ten hoogste vier weken worden vernietigd en de gegevens, bedoeld in het achtste lid, indien er concrete aanleiding bestaat te vermoeden dat die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van een strafbaar feit, ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit kunnen worden verwerkt.
Dit lid verduidelijkt dat de verwerking van de gegevens (genoemd in het achtste lid) valt onder de Wet politiegegevens. Er is echter een uitzondering (met dien verstande dat, in afwijking van): de opgenomen beelden moeten na maximaal (ten hoogste) vier weken worden vernietigd. Dit is anders dan wat artikel 8 van de Wet politiegegevens bepaalt. Verder kunnen de gegevens (bedoeld in het achtste lid) worden gebruikt voor de opsporing van een strafbaar feit, maar alleen als er een concrete reden (concrete aanleiding) is om aan te nemen (te vermoeden) dat deze gegevens daarvoor nodig (noodzakelijk) zijn.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op de goede uitvoering van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld omtrent:
Dit lid bepaalt dat door middel van (bij of krachtens) een algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden vastgesteld om te zorgen voor (met het oog op) een goede uitvoering van het toezicht zoals beschreven in het eerste lid. Deze regels betreffen:
a. de camera’s en andere technische hulpmiddelen benodigd voor het toezicht, bedoeld in het eerste lid, en de wijze waarop deze hulpmiddelen worden aangebracht;
Dit betreft de camera’s zelf en andere technische hulpmiddelen die nodig zijn voor het toezicht (zoals bedoeld in het eerste lid). Ook gaat het om de manier (wijze) waarop deze hulpmiddelen worden geïnstalleerd (aangebracht).
b. de personen belast met of anderszins direct betrokken bij de uitvoering van het toezicht; en
Dit betreft de personen die verantwoordelijk zijn voor (belast met) de uitvoering van het toezicht, of die daar op een andere manier direct bij betrokken zijn.
c. de ruimten waarin de waarneming of verwerking van door het toezicht vastgelegde beelden plaatsvindt.
Dit betreft de locaties (ruimten) waar het bekijken (waarneming) of het verwerken van de beelden die door het toezicht zijn opgenomen (vastgelegde beelden) gebeurt (plaatsvindt).