Terug naar bibliotheek
Tweede afdeling. Homologatie van een onderhands akkoord
§ 2. De aanbieding van en stemming over een akkoord
Artikel 376

Artikel 376 (Afkoelingsperiode bij onderhands akkoord)

Laatste versie

1. Als de schuldenaar ter griffie van de rechtbank een verklaring heeft gedeponeerd als bedoeld in artikel 370, derde lid, en een akkoord als bedoeld in het eerste lid van dat artikel heeft aangeboden of toezegt dat hij binnen een termijn van ten hoogste twee maanden een dergelijk akkoord zal aanbieden, of er overeenkomstig artikel 371 door de rechtbank een herstructureringsdeskundige is aangewezen, kan de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige de rechtbank verzoeken een afkoelingsperiode af te kondigen.

2. Tijdens de afkoelingsperiode, die geldt voor een termijn van ten hoogste vier maanden:

a. kan elke bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen die tot het vermogen van de schuldenaar behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden niet worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte zijn van het feit dat er een akkoord wordt voorbereid; b. kan de rechtbank op verzoek van de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, beslagen opheffen, en c. wordt de behandeling van een verzoek tot verlening van surseance, een eigen aangifte of een door een schuldeiser jegens de schuldenaar ingediend verzoek tot faillietverklaring geschorst.

3. Artikel 371, tweede lid, eerste, tweede en vijfde zin, is van overeenkomstige toepassing.

4. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt toegewezen als summierlijk blijkt dat:

a. dit noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten of om de door de schuldenaar gedreven onderneming door middel van een akkoord gecontroleerd af te kunnen wikkelen, en b. op het moment dat de afkoelingsperiode wordt afgekondigd redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van de schuldenaar hierbij gediend zijn en de in het tweede lid bedoelde derden, beslaglegger en schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend, niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.

5. Als de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, hierom verzoeken voordat de uiterste termijn voor de afkoelingsperiode, bedoeld in het tweede lid, is verstreken, kan de rechtbank deze periode verlengen met een door haar te bepalen termijn, met dien verstande dat de totale termijn met inbegrip van verlengingen niet langer kan zijn dan acht maanden. De schuldenaar of de herstructureringsdeskundige dient in zijn verzoek aannemelijk te maken dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord. Dit laatste wordt geacht in ieder geval aan de orde te zijn als een verzoek tot homologatie van het akkoord als bedoeld in artikel 383, eerste lid, is ingediend.

6. In afwijking van het vijfde lid, kan de totale termijn van de afkoelingsperiode met inbegrip van verlengingen niet langer zijn dan vier maanden als:

a. de afkoelingsperiode is verzocht in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement, en b. het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de verordening, genoemd in artikel 5, derde lid, in de drie maanden voorafgaand aan het moment dat de rechter voor het eerst een beslissing heeft genomen op basis van deze afdeling of op basis van artikel 42a vanuit een andere lidstaat is verplaatst.

7. Ingeval de schuldenaar overeenkomstig artikel 239, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een pandrecht heeft gevestigd op een vordering op naam of op het vruchtgebruik van een zodanige vordering, is de pandhouder tijdens de afkoelingsperiode niet bevoegd de mededeling, bedoeld in het derde lid van dat artikel, te doen of betalingen in ontvangst te nemen dan wel te verrekenen met een vordering op de schuldenaar, mits de schuldenaar op toereikende wijze vervangende zekerheid stelt voor het verhaal van de pandhouder krachtens dat pandrecht.

8. De artikelen 241a, tweede en derde lid, en 241c zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bij de overeenkomstige toepassing van artikel 241a, derde lid, gaat om een termijn die aan de schuldenaar is gesteld.

9. Op verzoek van de in het tweede lid bedoelde derden, beslaglegger en schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend, kan de rechtbank bij haar beslissing tot het afkondigen van een afkoelingsperiode of gedurende de termijn waarbinnen deze geldt, voorzieningen treffen als bedoeld in artikel 379. Bij de afkondiging van een algemene afkoelingsperiode kan de rechtbank een observator als bedoeld artikel 380 aanstellen, als zij dit nodig oordeelt ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers of de aandeelhouders.

10. De rechtbank kan een machtiging als bedoeld in het tweede lid, onder a, verlenen, als redelijkerwijs valt aan te nemen dat de derde door het niet kunnen uitoefenen van de bevoegdheid als bedoeld in dat onderdeel, wezenlijk in zijn belangen wordt geschaad.

11. Als niet langer wordt voldaan aan het eerste en het vierde lid, heft de rechtbank de afkoelingsperiode op. Zij kan dit ambtshalve doen of op verzoek van de schuldenaar, de observator zo die is aangesteld, de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, of de in het tweede lid bedoelde derden, beslaglegger en schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend.

12. De rechtbank beslist niet over het verlenen van een machtiging als bedoeld in het tweede lid, onder a, of verzoeken als bedoeld in het vijfde, negende en elfde lid dan nadat zij de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, de observator, bedoeld in artikel 380, zo die is aangesteld, alsmede de in het tweede lid bedoelde derden, beslaglegger en schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend, op een door haar nader te bepalen wijze en binnen een door haar te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze te geven.

13. Artikel 371, veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

14. Het verzoek tot verlening van surseance, de eigen aangifte of het verzoek tot faillietverklaring, bedoeld in het tweede lid, onder c, vervalt van rechtswege zodra de rechtbank het akkoord overeenkomstig artikel 384 heeft gehomologeerd. Was de schuldeiser op het moment dat hij het verzoek tot faillietverklaring indiende, niet op de hoogte van het feit dat er een akkoord werd voorbereid, dan beslist de rechter of de schuldenaar de kosten van het geding die de schuldeiser heeft gemaakt, moet vergoeden.

Uitleg in duidelijke taal

1. Als de schuldenaar ter griffie van de rechtbank een verklaring heeft gedeponeerd als bedoeld in artikel 370, derde lid, en een akkoord als bedoeld in het eerste lid van dat artikel heeft aangeboden of toezegt dat hij binnen een termijn van ten hoogste twee maanden een dergelijk akkoord zal aanbieden, of er overeenkomstig artikel 371 door de rechtbank een herstructureringsdeskundige is aangewezen, kan de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige de rechtbank verzoeken een afkoelingsperiode af te kondigen.

Dit betekent letterlijk dat indien de schuldenaar bij de griffie van de rechtbank een verklaring heeft neergelegd zoals omschreven in artikel 370, derde lid, en een akkoord zoals bedoeld in het eerste lid van datzelfde artikel heeft voorgesteld of belooft dit binnen maximaal twee maanden te doen, of indien de rechtbank conform artikel 371 een herstructureringsdeskundige heeft benoemd, dan kunnen de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige de rechtbank vragen om een afkoelingsperiode in te stellen.

2. Tijdens de afkoelingsperiode, die geldt voor een termijn van ten hoogste vier maanden:

Dit betekent letterlijk dat gedurende de afkoelingsperiode, die maximaal vier maanden duurt, het volgende geldt:

a. kan elke bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen die tot het vermogen van de schuldenaar behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden niet worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte zijn van het feit dat er een akkoord wordt voorbereid;

Dit houdt in dat derden hun recht om verhaal te zoeken op bezittingen van de schuldenaar, of om goederen die de schuldenaar onder zich heeft op te eisen, alleen mogen uitoefenen als de rechtbank daarvoor toestemming (machtiging) geeft. Dit geldt op voorwaarde dat deze derden op de hoogte zijn gesteld van de instelling van de afkoelingsperiode of weten dat er een akkoord wordt voorbereid.

b. kan de rechtbank op verzoek van de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, beslagen opheffen, en

Dit betekent dat de rechtbank, als de schuldenaar of de eventueel aangewezen herstructureringsdeskundige daarom vraagt, beslagen kan laten vervallen.

c. wordt de behandeling van een verzoek tot verlening van surseance, een eigen aangifte of een door een schuldeiser jegens de schuldenaar ingediend verzoek tot faillietverklaring geschorst.

Dit houdt in dat de behandeling van een aanvraag voor surseance van betaling, een eigen faillissementsaangifte door de schuldenaar, of een faillissementsaanvraag ingediend door een schuldeiser tegen de schuldenaar, tijdelijk wordt stilgelegd (geschorst).

3. Artikel 371, tweede lid, eerste, tweede en vijfde zin, is van overeenkomstige toepassing.

Dit betekent letterlijk dat de eerste, tweede en vijfde zin van artikel 371, tweede lid, ook hier gelden op een vergelijkbare manier.

4. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt toegewezen als summierlijk blijkt dat:

Dit betekent letterlijk dat het verzoek om een afkoelingsperiode, zoals genoemd in het eerste lid, wordt goedgekeurd als beknopt en direct duidelijk is dat:

a. dit noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten of om de door de schuldenaar gedreven onderneming door middel van een akkoord gecontroleerd af te kunnen wikkelen, en

Dit houdt in dat de afkoelingsperiode nodig is zodat de onderneming van de schuldenaar kan doorgaan tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord, of zodat de onderneming van de schuldenaar via een akkoord op een beheerste manier kan worden beëindigd.

b. op het moment dat de afkoelingsperiode wordt afgekondigd redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van de schuldenaar hierbij gediend zijn en de in het tweede lid bedoelde derden, beslaglegger en schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend, niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.

Dit betekent dat het redelijk moet zijn om aan te nemen, op het moment dat de afkoelingsperiode wordt ingesteld, dat dit in het belang is van alle schuldeisers gezamenlijk, en dat de derden, de beslaglegger, en de schuldeiser die faillissement heeft aangevraagd (zoals genoemd in het tweede lid), hierdoor niet ernstig in hun belangen worden benadeeld.

5. Als de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, hierom verzoeken voordat de uiterste termijn voor de afkoelingsperiode, bedoeld in het tweede lid, is verstreken, kan de rechtbank deze periode verlengen met een door haar te bepalen termijn, met dien verstande dat de totale termijn met inbegrip van verlengingen niet langer kan zijn dan acht maanden. De schuldenaar of de herstructureringsdeskundige dient in zijn verzoek aannemelijk te maken dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord. Dit laatste wordt geacht in ieder geval aan de orde te zijn als een verzoek tot homologatie van het akkoord als bedoeld in artikel 383, eerste lid, is ingediend.

Dit betekent letterlijk dat indien de schuldenaar of de eventueel aangewezen herstructureringsdeskundige vóór het einde van de maximale termijn van de afkoelingsperiode (zoals genoemd in het tweede lid) een verzoek indient, de rechtbank deze periode kan verlengen met een door haar vast te stellen duur. De totale duur, inclusief verlengingen, mag echter niet langer zijn dan acht maanden. De schuldenaar of herstructureringsdeskundige moet in het verzoek aannemelijk maken dat er significante progressie is gemaakt bij het opstellen van het akkoord. Dit wordt in ieder geval verondersteld als er een verzoek tot goedkeuring (homologatie) van het akkoord, zoals bedoeld in artikel 383, eerste lid, is ingediend.

6. In afwijking van het vijfde lid, kan de totale termijn van de afkoelingsperiode met inbegrip van verlengingen niet langer zijn dan vier maanden als:

Dit betekent letterlijk dat, anders dan bepaald in het vijfde lid, de totale duur van de afkoelingsperiode inclusief verlengingen niet meer dan vier maanden mag bedragen indien:

a. de afkoelingsperiode is verzocht in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement, en

Dit houdt in dat de afkoelingsperiode is aangevraagd als onderdeel van een besloten akkoordprocedure die buiten een faillissement plaatsvindt.

b. het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de verordening, genoemd in artikel 5, derde lid, in de drie maanden voorafgaand aan het moment dat de rechter voor het eerst een beslissing heeft genomen op basis van deze afdeling of op basis van artikel 42a vanuit een andere lidstaat is verplaatst.

Dit betekent dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar (COMI), zoals gedefinieerd in artikel 3, eerste lid, van de Europese Insolventieverordening (genoemd in artikel 5, derde lid van de Faillissementswet), in de drie maanden voordat de rechter voor het eerst een besluit nam op grond van deze afdeling of op grond van artikel 42a, is verplaatst vanuit een andere EU-lidstaat.

7. Ingeval de schuldenaar overeenkomstig artikel 239, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een pandrecht heeft gevestigd op een vordering op naam of op het vruchtgebruik van een zodanige vordering, is de pandhouder tijdens de afkoelingsperiode niet bevoegd de mededeling, bedoeld in het derde lid van dat artikel, te doen of betalingen in ontvangst te nemen dan wel te verrekenen met een vordering op de schuldenaar, mits de schuldenaar op toereikende wijze vervangende zekerheid stelt voor het verhaal van de pandhouder krachtens dat pandrecht.

Dit betekent letterlijk dat als de schuldenaar volgens artikel 239, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een pandrecht heeft gevestigd op een vordering die op naam staat, of op het recht van vruchtgebruik van zo'n vordering, de pandhouder tijdens de afkoelingsperiode niet de mededeling mag doen zoals bedoeld in het derde lid van dat artikel. Ook mag de pandhouder geen betalingen innen of verrekenen met een vordering op de schuldenaar. Dit geldt op voorwaarde dat de schuldenaar voldoende vervangende zekerheid biedt voor de verhaalsmogelijkheid die de pandhouder heeft op basis van dat pandrecht.

8. De artikelen 241a, tweede en derde lid, en 241c zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bij de overeenkomstige toepassing van artikel 241a, derde lid, gaat om een termijn die aan de schuldenaar is gesteld.

Dit betekent letterlijk dat artikel 241a, tweede en derde lid, en artikel 241c ook hier op een vergelijkbare manier gelden. Hierbij geldt specifiek voor de toepassing van artikel 241a, derde lid, dat het gaat om een termijn die aan de schuldenaar is opgelegd.

9. Op verzoek van de in het tweede lid bedoelde derden, beslaglegger en schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend, kan de rechtbank bij haar beslissing tot het afkondigen van een afkoelingsperiode of gedurende de termijn waarbinnen deze geldt, voorzieningen treffen als bedoeld in artikel 379. Bij de afkondiging van een algemene afkoelingsperiode kan de rechtbank een observator als bedoeld artikel 380 aanstellen, als zij dit nodig oordeelt ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers of de aandeelhouders.

Dit betekent letterlijk dat als de derden, beslaglegger of de schuldeiser die faillissement heeft aangevraagd (zoals genoemd in het tweede lid) daarom verzoeken, de rechtbank maatregelen kan nemen zoals omschreven in artikel 379. Dit kan gebeuren bij de beslissing om een afkoelingsperiode in te stellen, of tijdens de periode dat deze van kracht is. Als een algemene afkoelingsperiode wordt ingesteld, kan de rechtbank een observator aanstellen zoals bedoeld in artikel 380, indien zij dit noodzakelijk acht om de belangen van de schuldeisers of aandeelhouders te beschermen.

10. De rechtbank kan een machtiging als bedoeld in het tweede lid, onder a, verlenen, als redelijkerwijs valt aan te nemen dat de derde door het niet kunnen uitoefenen van de bevoegdheid als bedoeld in dat onderdeel, wezenlijk in zijn belangen wordt geschaad.

Dit betekent letterlijk dat de rechtbank toestemming (machtiging) kan geven zoals bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, als het redelijk is om aan te nemen dat de derde ernstig in zijn belangen wordt geschaad doordat hij de bevoegdheid genoemd in dat onderdeel niet kan uitoefenen.

11. Als niet langer wordt voldaan aan het eerste en het vierde lid, heft de rechtbank de afkoelingsperiode op. Zij kan dit ambtshalve doen of op verzoek van de schuldenaar, de observator zo die is aangesteld, de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, of de in het tweede lid bedoelde derden, beslaglegger en schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend.

Dit betekent letterlijk dat indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden uit het eerste en het vierde lid, de rechtbank de afkoelingsperiode beëindigt. De rechtbank kan dit uit eigen beweging (ambtshalve) doen, of op verzoek van de schuldenaar, de eventueel aangestelde observator, de eventueel aangewezen herstructureringsdeskundige, of de derden, beslaglegger en schuldeiser die faillissement heeft aangevraagd (zoals genoemd in het tweede lid).

12. De rechtbank beslist niet over het verlenen van een machtiging als bedoeld in het tweede lid, onder a, of verzoeken als bedoeld in het vijfde, negende en elfde lid dan nadat zij de schuldenaar of de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, de observator, bedoeld in artikel 380, zo die is aangesteld, alsmede de in het tweede lid bedoelde derden, beslaglegger en schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend, op een door haar nader te bepalen wijze en binnen een door haar te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze te geven.

Dit betekent letterlijk dat de rechtbank pas een beslissing neemt over het verlenen van een machtiging zoals bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of over verzoeken zoals bedoeld in het vijfde, negende en elfde lid, nadat zij de schuldenaar of de eventueel aangewezen herstructureringsdeskundige, de eventueel aangestelde observator (zoals bedoeld in artikel 380), en de derden, beslaglegger en schuldeiser die faillissement heeft aangevraagd (zoals genoemd in het tweede lid), de kans heeft gegeven om hun mening (zienswijze) te geven. De manier waarop en de termijn waarbinnen dit gebeurt, wordt door de rechtbank bepaald.

13. Artikel 371, veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit betekent letterlijk dat artikel 371, veertiende lid, ook hier op een vergelijkbare manier geldt.

14. Het verzoek tot verlening van surseance, de eigen aangifte of het verzoek tot faillietverklaring, bedoeld in het tweede lid, onder c, vervalt van rechtswege zodra de rechtbank het akkoord overeenkomstig artikel 384 heeft gehomologeerd. Was de schuldeiser op het moment dat hij het verzoek tot faillietverklaring indiende, niet op de hoogte van het feit dat er een akkoord werd voorbereid, dan beslist de rechter of de schuldenaar de kosten van het geding die de schuldeiser heeft gemaakt, moet vergoeden.

Dit betekent letterlijk dat het verzoek om surseance van betaling, de eigen faillissementsaangifte, of het faillissementsverzoek door een schuldeiser (zoals genoemd in het tweede lid, onderdeel c) automatisch (van rechtswege) komt te vervallen zodra de rechtbank het akkoord heeft goedgekeurd (gehomologeerd) volgens artikel 384. Indien de schuldeiser die het faillissementsverzoek indiende, op dat moment niet wist dat er een akkoord werd voorbereid, dan beslist de rechter of de schuldenaar de proceskosten moet betalen die deze schuldeiser heeft gemaakt.