Artikel 369 (Algemene bepalingen homologatie onderhands akkoord)
1. Het in deze afdeling bepaalde is niet van toepassing op een natuurlijke persoon die geen zelfstandig beroep of bedrijf uitoefent, noch op een bank als bedoeld in artikel 212g, onderdeel a, noch op een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 212oo, tweede zin, noch op een verzekeraar als bedoeld in artikel 213, onderdeel a, noch op een centrale tegenpartij als bedoeld in artikel 213ll, onderdeel c, als schuldenaar. In deze afdeling wordt verstaan onder MKB-onderneming: een onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet in het voorgaande boekjaar € 50 miljoen of het balanstotaal aan het eind van het voorgaande boekjaar € 43 miljoen niet overschreed.
2. Het in deze afdeling ten aanzien van stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders bepaalde, is van toepassing op de schuldeisers en aandeelhouders die overeenkomstig artikel 381, tweede lid, stemgerechtigd zijn.
3. Als de schuldenaar een vereniging of coöperatie is, is het in deze afdeling ten aanzien van aandeelhouders bepaalde van overeenkomstige toepassing op de leden.
4. Het in deze afdeling bepaalde is niet van toepassing op:
a. rechten van werknemers in dienst van de schuldenaar die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten in de zin van artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; b. vorderingen ter zake van reeds vervallen of in de toekomst tot uitkering komende termijnen van pensioen; c. financiëlezekerheidsovereenkomsten en verrekenbedingen in de zin van artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; en d. bevoegdheden als bedoeld in artikel 212b, tweede lid en opdrachten en daaruit voortvloeiende rechtshandelingen als bedoeld in artikel 212b, derde lid.
Onder rechten van werknemers als bedoeld in onderdeel a worden mede verstaan vorderingen van werknemers tot betaling door hun werkgever van premie aan een pensioenuitvoerder, een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pensioenwet of, als de pensioenovereenkomst niet wordt beheerst door Nederlands recht, een soortgelijke instelling uit een andere lidstaat in de Europese Unie of een derde-land.
5. Behoudens de gevallen waarin sprake is van de aanwijzing van een herstructureringsdeskundige, bedoeld in artikel 371, is het in deze afdeling bepaalde niet van toepassing als de schuldenaar in de afgelopen drie jaar een akkoord heeft aangeboden dat bij een stemming als bedoeld in artikel 381 door alle klassen is verworpen of ten aanzien waarvan de rechtbank op de voet van artikel 384 de homologatie heeft geweigerd.
6. Een akkoord kan op basis van deze afdeling naar keuze worden voorbereid en aangeboden in een besloten akkoordprocedure buiten faillissement of een openbare akkoordprocedure buiten faillissement.
7. Of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om verzoeken als bedoeld in deze afdeling in behandeling te nemen wordt bepaald:
a. op grond van de in artikel 5, derde lid, genoemde verordening voor zover het verzoeken betreft die worden ingediend in het kader van een openbare akkoordprocedure buiten faillissement en de genoemde verordening van toepassing is, dan wel b. artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
8. Het in deze afdeling ten aanzien van de rechtbank bepaalde is van toepassing op de rechtbank die ingevolge de artikelen 262 of 269 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering relatief bevoegd is om verzoeken als bedoeld in deze afdeling in behandeling te nemen. Heeft een rechtbank zich in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement of een openbare akkoordprocedure buiten faillissement eenmaal relatief bevoegd verklaard om kennis te nemen van een verzoek ten aanzien van een schuldenaar, dan is deze rechtbank met uitsluiting van andere relatief bevoegde rechtbanken, eveneens relatief bevoegd om kennis te nemen van alle verdere verzoeken die in die procedure op grond van deze afdeling ten aanzien van de schuldenaar worden ingediend. Bieden meerdere rechtspersonen die samen een groep vormen als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek tegelijkertijd een akkoord aan op grond van deze afdeling, dan kunnen zij één van de gerechten die relatief bevoegd is, in een gezamenlijk verzoek vragen kennis te nemen van alle verzoeken die worden ingediend in het kader van de totstandkoming van een akkoord ten aanzien van deze rechtspersonen op grond van deze afdeling.
9. Verzoeken aan de rechter in het kader van deze afdeling worden in raadkamer behandeld, tenzij het akkoord wordt voorbereid en aangeboden in het kader van een openbare akkoordprocedure buiten faillissement.
10. Tegen de beslissingen van de rechtbank in het kader van deze afdeling staat geen rechtsmiddel open, tenzij anders is bepaald.
11. Het in deze afdeling bepaalde doet geen afbreuk aan:
a. het bepaalde in Verordening (EU) nr. 648/2012 (verordening) van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201); b. de voorschriften inzake de bescherming van geldmiddelen voor betaalinstellingen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/2366 (richtlijn) van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG (richtlijn), 2009/110/EG (richtlijn) en 2013/36 (richtlijn)/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (richtlijn) en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (richtlijn) (PbEU 2015, L 337); en c. de voorschriften inzake de bescherming van geldmiddelen voor elektronischgeldinstellingen uit hoofde van Richtlijn 2009/110/EG (richtlijn) van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG (richtlijn) en 2006/48/EG (richtlijn) en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (richtlijn) (PbEU 2009, L 267).
Uitleg in duidelijke taal
1. Het in deze afdeling bepaalde is niet van toepassing op een natuurlijke persoon die geen zelfstandig beroep of bedrijf uitoefent, noch op een bank als bedoeld in artikel 212g, onderdeel a, noch op een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 212oo, tweede zin, noch op een verzekeraar als bedoeld in artikel 213, onderdeel a, noch op een centrale tegenpartij als bedoeld in artikel 213ll, onderdeel c, als schuldenaar. In deze afdeling wordt verstaan onder MKB-onderneming: een onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet in het voorgaande boekjaar € 50 miljoen of het balanstotaal aan het eind van het voorgaande boekjaar € 43 miljoen niet overschreed.
Dit lid stelt dat de regels die in deze afdeling zijn vastgelegd, niet gelden voor een natuurlijke persoon die niet als zelfstandige een beroep of bedrijf uitoefent. Evenmin zijn ze van toepassing op een bank zoals omschreven in artikel 212g, onderdeel a, een beleggingsonderneming zoals omschreven in artikel 212oo, tweede zin, een verzekeraar zoals omschreven in artikel 213, onderdeel a, of een centrale tegenpartij zoals omschreven in artikel 213ll, onderdeel c, wanneer deze als schuldenaar optreden. Verder wordt in deze afdeling onder een MKB-onderneming verstaan: een onderneming waar minder dan 250 personen werken en waarvan de jaaromzet in het afgelopen boekjaar niet hoger was dan € 50 miljoen, of waarvan het balanstotaal aan het einde van het afgelopen boekjaar niet hoger was dan € 43 miljoen.
2. Het in deze afdeling ten aanzien van stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders bepaalde, is van toepassing op de schuldeisers en aandeelhouders die overeenkomstig artikel 381, tweede lid, stemgerechtigd zijn.
Dit lid verduidelijkt dat de bepalingen in deze afdeling die betrekking hebben op stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders, van toepassing zijn op die schuldeisers en aandeelhouders die conform artikel 381, tweede lid, daadwerkelijk het recht hebben om te stemmen.
3. Als de schuldenaar een vereniging of coöperatie is, is het in deze afdeling ten aanzien van aandeelhouders bepaalde van overeenkomstige toepassing op de leden.
Dit lid bepaalt dat indien de schuldenaar een vereniging of een coöperatie is, de regels in deze afdeling die voor aandeelhouders gelden, op een vergelijkbare wijze (van overeenkomstige toepassing) ook voor de leden van die vereniging of coöperatie gelden.
4. Het in deze afdeling bepaalde is niet van toepassing op:
Dit lid geeft aan dat de regels die in deze afdeling zijn vastgelegd, niet gelden voor de hierna volgende specifieke rechten en vorderingen.
a. rechten van werknemers in dienst van de schuldenaar die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten in de zin van artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
Dit betekent dat de regels van deze afdeling niet van toepassing zijn op de rechten die werknemers, die in dienst zijn bij de schuldenaar, ontlenen aan hun arbeidsovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
b. vorderingen ter zake van reeds vervallen of in de toekomst tot uitkering komende termijnen van pensioen;
Dit betekent dat de regels van deze afdeling niet van toepassing zijn op vorderingen die betrekking hebben op pensioentermijnen die al betaald hadden moeten worden (reeds vervallen) of die in de toekomst nog betaald moeten worden (tot uitkering komende).
c. financiëlezekerheidsovereenkomsten en verrekenbedingen in de zin van artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; en
Dit betekent dat de regels van deze afdeling niet van toepassing zijn op financiëlezekerheidsovereenkomsten en verrekenbedingen zoals bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
d. bevoegdheden als bedoeld in artikel 212b, tweede lid en opdrachten en daaruit voortvloeiende rechtshandelingen als bedoeld in artikel 212b, derde lid.
Dit betekent dat de regels van deze afdeling niet van toepassing zijn op de bevoegdheden zoals omschreven in artikel 212b, tweede lid, en op opdrachten en de daaruit voortvloeiende rechtshandelingen zoals omschreven in artikel 212b, derde lid.
Onder rechten van werknemers als bedoeld in onderdeel a worden mede verstaan vorderingen van werknemers tot betaling door hun werkgever van premie aan een pensioenuitvoerder, een pensioeninstelling uit een andere lidstaat of een verzekeraar met zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pensioenwet of, als de pensioenovereenkomst niet wordt beheerst door Nederlands recht, een soortgelijke instelling uit een andere lidstaat in de Europese Unie of een derde-land.
Deze tekst verduidelijkt dat onder de rechten van werknemers, zoals genoemd in onderdeel a, ook de vorderingen van werknemers vallen voor de betaling van pensioenpremies door hun werkgever. Dit geldt voor premies aan een pensioenuitvoerder, een pensioeninstelling in een andere lidstaat, of een verzekeraar gevestigd buiten Nederland zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pensioenwet. Indien de pensioenovereenkomst niet onder Nederlands recht valt, geldt dit voor een vergelijkbare instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een derde land.
5. Behoudens de gevallen waarin sprake is van de aanwijzing van een herstructureringsdeskundige, bedoeld in artikel 371, is het in deze afdeling bepaalde niet van toepassing als de schuldenaar in de afgelopen drie jaar een akkoord heeft aangeboden dat bij een stemming als bedoeld in artikel 381 door alle klassen is verworpen of ten aanzien waarvan de rechtbank op de voet van artikel 384 de homologatie heeft geweigerd.
Dit lid stelt dat, met uitzondering van (behoudens) de situaties waarin een herstructureringsdeskundige is aangewezen zoals bedoeld in artikel 371, de regels van deze afdeling niet gelden als de schuldenaar in de voorgaande drie jaar een akkoord heeft voorgesteld dat óf tijdens een stemming (zoals bedoeld in artikel 381) door alle klassen van schuldeisers/aandeelhouders is afgewezen (verworpen), óf waarvan de rechtbank de goedkeuring (homologatie) heeft geweigerd op basis van artikel 384.
6. Een akkoord kan op basis van deze afdeling naar keuze worden voorbereid en aangeboden in een besloten akkoordprocedure buiten faillissement of een openbare akkoordprocedure buiten faillissement.
Dit lid geeft aan dat een akkoord, op grond van de bepalingen in deze afdeling, naar keuze kan worden voorbereid en aangeboden via een besloten akkoordprocedure buiten faillissement of via een openbare akkoordprocedure buiten faillissement.
7. Of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om verzoeken als bedoeld in deze afdeling in behandeling te nemen wordt bepaald:
Dit lid introduceert de wijze waarop wordt vastgesteld of de Nederlandse rechter bevoegd is (rechtsmacht heeft) om verzoeken te behandelen die vallen onder de regels van deze afdeling.
a. op grond van de in artikel 5, derde lid, genoemde verordening voor zover het verzoeken betreft die worden ingediend in het kader van een openbare akkoordprocedure buiten faillissement en de genoemde verordening van toepassing is, dan wel
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter wordt bepaald op basis van de verordening die genoemd wordt in artikel 5, derde lid, voor zover het gaat om verzoeken die zijn ingediend in het kader van een openbare akkoordprocedure buiten faillissement en op voorwaarde dat de betreffende verordening van toepassing is, ofwel
b. artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
op basis van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
8. Het in deze afdeling ten aanzien van de rechtbank bepaalde is van toepassing op de rechtbank die ingevolge de artikelen 262 of 269 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering relatief bevoegd is om verzoeken als bedoeld in deze afdeling in behandeling te nemen. Heeft een rechtbank zich in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement of een openbare akkoordprocedure buiten faillissement eenmaal relatief bevoegd verklaard om kennis te nemen van een verzoek ten aanzien van een schuldenaar, dan is deze rechtbank met uitsluiting van andere relatief bevoegde rechtbanken, eveneens relatief bevoegd om kennis te nemen van alle verdere verzoeken die in die procedure op grond van deze afdeling ten aanzien van de schuldenaar worden ingediend. Bieden meerdere rechtspersonen die samen een groep vormen als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek tegelijkertijd een akkoord aan op grond van deze afdeling, dan kunnen zij één van de gerechten die relatief bevoegd is, in een gezamenlijk verzoek vragen kennis te nemen van alle verzoeken die worden ingediend in het kader van de totstandkoming van een akkoord ten aanzien van deze rechtspersonen op grond van deze afdeling.
Dit lid bepaalt dat de regels in deze afdeling betreffende de rechtbank van toepassing zijn op de rechtbank die volgens de artikelen 262 of 269 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de relatieve bevoegdheid heeft om verzoeken onder deze afdeling te behandelen. Indien een rechtbank zich binnen een besloten of openbare akkoordprocedure buiten faillissement eenmaal relatief bevoegd heeft verklaard voor een verzoek met betrekking tot een schuldenaar, dan is diezelfde rechtbank, met uitsluiting van andere relatief bevoegde rechtbanken, ook relatief bevoegd voor alle verdere verzoeken die in die procedure op basis van deze afdeling ten aanzien van die schuldenaar worden ingediend. Wanneer meerdere rechtspersonen die samen een groep vormen (zoals gedefinieerd in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) gelijktijdig een akkoord aanbieden op grond van deze afdeling, kunnen zij via een gezamenlijk verzoek aan één van de relatief bevoegde gerechten vragen om alle verzoeken te behandelen die worden ingediend in het kader van de totstandkoming van een akkoord voor deze rechtspersonen op grond van deze afdeling.
9. Verzoeken aan de rechter in het kader van deze afdeling worden in raadkamer behandeld, tenzij het akkoord wordt voorbereid en aangeboden in het kader van een openbare akkoordprocedure buiten faillissement.
Dit lid schrijft voor dat verzoeken aan de rechter die onder deze afdeling vallen, worden behandeld in raadkamer (achter gesloten deuren), behalve als het akkoord wordt voorbereid en aangeboden via een openbare akkoordprocedure buiten faillissement.
10. Tegen de beslissingen van de rechtbank in het kader van deze afdeling staat geen rechtsmiddel open, tenzij anders is bepaald.
Dit lid stelt dat er tegen beslissingen die de rechtbank neemt op basis van de regels in deze afdeling, geen beroepsmogelijkheid (rechtsmiddel) bestaat, tenzij de wet expliciet anders voorschrijft.
11. Het in deze afdeling bepaalde doet geen afbreuk aan:
Dit lid geeft aan dat de regels in deze afdeling de werking van de hieronder genoemde regelingen niet beperken of wijzigen (doet geen afbreuk aan):
a. het bepaalde in Verordening (EU) nr. 648/2012 (verordening) van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201);
Dit betekent dat de regels van deze afdeling geen invloed hebben op de bepalingen van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012, die gaat over otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (gepubliceerd in PbEU 2012, L 201).
b. de voorschriften inzake de bescherming van geldmiddelen voor betaalinstellingen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/2366 (richtlijn) van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG (richtlijn), 2009/110/EG (richtlijn) en 2013/36 (richtlijn)/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (richtlijn) en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (richtlijn) (PbEU 2015, L 337); en
Dit betekent dat de regels van deze afdeling geen invloed hebben op de voorschriften voor de bescherming van geldmiddelen voor betaalinstellingen, zoals vastgelegd in Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015. Deze richtlijn betreft betalingsdiensten in de interne markt, wijzigt diverse andere richtlijnen en een verordening, en trekt Richtlijn 2007/64/EG in (gepubliceerd in PbEU 2015, L 337).
c. de voorschriften inzake de bescherming van geldmiddelen voor elektronischgeldinstellingen uit hoofde van Richtlijn 2009/110/EG (richtlijn) van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG (richtlijn) en 2006/48/EG (richtlijn) en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (richtlijn) (PbEU 2009, L 267).
Dit betekent dat de regels van deze afdeling geen invloed hebben op de voorschriften voor de bescherming van geldmiddelen voor elektronischgeldinstellingen, zoals vastgelegd in Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009. Deze richtlijn betreft de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, wijzigt andere richtlijnen en trekt Richtlijn 2000/46/EG in (gepubliceerd in PbEU 2009, L 267).