Artikel 130 (Verificatie vordering opschortende voorwaarde faillissement)
1. Een vordering onder een opschortende voorwaarde kan geverifieerd worden voor haar waarde op het ogenblik der faillietverklaring.
2. Indien de curator en de schuldeisers het niet eens kunnen worden over deze wijze van verificatie, wordt zodanige vordering voor het volle bedrag voorwaardelijk toegelaten.
Uitleg in duidelijke taal
1. Een vordering onder een opschortende voorwaarde kan geverifieerd worden voor haar waarde op het ogenblik der faillietverklaring.
Dit betekent letterlijk dat een schuldvordering die afhankelijk is van een toekomstige, onzekere gebeurtenis (een opschortende voorwaarde), kan worden vastgesteld (geverifieerd) op basis van de waarde die deze vordering had op het moment dat het faillissement werd uitgesproken (het ogenblik der faillietverklaring).
2. Indien de curator en de schuldeisers het niet eens kunnen worden over deze wijze van verificatie, wordt zodanige vordering voor het volle bedrag voorwaardelijk toegelaten.
Dit betekent letterlijk dat als de curator (de beheerder van de failliete boedel) en de schuldeisers geen overeenstemming bereiken over de manier waarop de vordering onder opschortende voorwaarde wordt vastgesteld (deze wijze van verificatie), dan wordt een dergelijke vordering (zodanige vordering) voor het volledige bedrag onder voorbehoud (voorwaardelijk) geaccepteerd (toegelaten).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:1272 - Rente bij vereffening nalatenschap: fixatiebeginsel uit Faillissementswet niet van toepassing
Het fixatiebeginsel uit de Faillissementswet (art. 128 Fw), dat de rente op vorderingen stopt per faillietverklaring, is niet van overeenkomstige toepassing bij de vereffening van een nalatenschap. Rente over schulden van de nalatenschap loopt door en moet op de uitdelingslijst worden opgenomen.
ECLI:NL:HR:2021:112 - Faillissementsakkoord bindt Staat ook bij niet-ingediende ontnemingsvordering
Een gehomologeerd faillissementsakkoord is op grond van artikel 157 Fw verbindend voor de Staat met een ontnemingsvordering, ook als de Staat deze vordering niet heeft ingediend. De resterende vordering wordt een niet-afdwingbare natuurlijke verbintenis.