Artikel 106a (Bestuursverbod bestuurder bij faillissement)
1. Op vordering van de curator of op verzoek van het openbaar ministerie kan de rechtbank een bestuursverbod opleggen aan de bestuurder van een in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek genoemde rechtspersoon, de gewezen bestuurder daaronder begrepen, als tijdens of in de drie jaren voorafgaand aan het uitspreken van het faillissement van die rechtspersoon:
a. door de rechter bij onherroepelijk geworden uitspraak is geoordeeld dat hij voor zijn handelen of nalaten bij die rechtspersoon aansprakelijk is, als bedoeld in de artikelen 138 of 248 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; b. de bestuurder doelbewust namens de rechtspersoon rechtshandelingen heeft verricht, toegelaten of mogelijk gemaakt waardoor schuldeisers aanmerkelijk zijn benadeeld en die overeenkomstig de artikelen 42 of 47 bij onherroepelijk geworden uitspraak door de rechter zijn vernietigd; c. de bestuurder, ondanks een verzoek van de curator, in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatie- of medewerkingsverplichtingen, bedoeld in deze wet, jegens de curator; d. de bestuurder, hetzij als zodanig, hetzij als natuurlijke persoon handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf, ten minste tweemaal eerder betrokken was bij een faillissement van een rechtspersoon of bij een beëindiging van een rechtspersoon op een wijze als bedoeld in artikel 19c lid 1, aanhef, en hem daarvan een persoonlijk verwijt treft; of e. aan de rechtspersoon of de bestuurder ervan een boete wegens een vergrijp als bedoeld in de artikelen 67d, 67e of 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd en deze beschikking onherroepelijk is.
2. Een bestuursverbod kan mede worden uitgesproken jegens de bestuurder van een of meer rechtspersonen die bestuurder is of zijn als bedoeld in het eerste lid.
3. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek aan het openbaar ministerie of de curator de voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, benodigde gegevens.
4. Met uitzondering van het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing op een natuurlijke persoon die handelt of heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Details
[Toekomstige wijziging(en) op 15-11-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]
Uitleg in duidelijke taal
1. Op vordering van de curator of op verzoek van het openbaar ministerie kan de rechtbank een bestuursverbod opleggen aan de bestuurder van een in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek genoemde rechtspersoon, de gewezen bestuurder daaronder begrepen, als tijdens of in de drie jaren voorafgaand aan het uitspreken van het faillissement van die rechtspersoon:
Dit betekent dat de rechtbank een bestuursverbod kan opleggen aan de bestuurder van een rechtspersoon (zoals een BV of NV, genoemd in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek), inclusief een voormalige bestuurder. Dit kan gebeuren op vordering van de curator of op verzoek van het openbaar ministerie, indien een van de hieronder genoemde situaties zich heeft voorgedaan tijdens het faillissement van die rechtspersoon of in de drie jaren daaraan voorafgaand:
a. door de rechter bij onherroepelijk geworden uitspraak is geoordeeld dat hij voor zijn handelen of nalaten bij die rechtspersoon aansprakelijk is, als bedoeld in de artikelen 138 of 248 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
Dit is het geval als een rechter in een definitieve uitspraak (een onherroepelijk geworden uitspraak) heeft geoordeeld dat de bestuurder aansprakelijk is voor zijn handelen of nalaten bij die rechtspersoon, zoals bedoeld in de artikelen 138 (bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement) of 248 (bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement van een NV of BV) van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
b. de bestuurder doelbewust namens de rechtspersoon rechtshandelingen heeft verricht, toegelaten of mogelijk gemaakt waardoor schuldeisers aanmerkelijk zijn benadeeld en die overeenkomstig de artikelen 42 of 47 bij onherroepelijk geworden uitspraak door de rechter zijn vernietigd;
Dit betreft de situatie waarin de bestuurder opzettelijk (doelbewust) namens de rechtspersoon handelingen heeft uitgevoerd, toegestaan of mogelijk gemaakt, die schuldeisers aanzienlijk (aanmerkelijk) hebben benadeeld. Bovendien moeten deze handelingen door een rechter in een definitieve uitspraak (onherroepelijk geworden uitspraak) zijn vernietigd op grond van de artikelen 42 (Pauliana) of 47 (Pauliana in faillissement).
c. de bestuurder, ondanks een verzoek van de curator, in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatie- of medewerkingsverplichtingen, bedoeld in deze wet, jegens de curator;
Hier gaat het erom dat de bestuurder, ook na een verzoek van de curator, ernstig heeft gefaald (in ernstige mate is tekortgeschoten) in het voldoen aan zijn verplichtingen om informatie te verstrekken of medewerking te verlenen aan de curator, zoals deze verplichtingen in de Faillissementswet zijn vastgelegd.
d. de bestuurder, hetzij als zodanig, hetzij als natuurlijke persoon handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf, ten minste tweemaal eerder betrokken was bij een faillissement van een rechtspersoon of bij een beëindiging van een rechtspersoon op een wijze als bedoeld in artikel 19c lid 1, aanhef, en hem daarvan een persoonlijk verwijt treft; of
Dit is van toepassing als de bestuurder (in zijn rol als bestuurder, of als natuurlijk persoon die een beroep of bedrijf uitoefent) al minstens twee keer eerder betrokken was bij een faillissement van een rechtspersoon, of bij een beëindiging van een rechtspersoon zoals beschreven in artikel 19c lid 1, begin (turboliquidatie zonder baten), en hem hiervoor een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt.
e. aan de rechtspersoon of de bestuurder ervan een boete wegens een vergrijp als bedoeld in de artikelen 67d, 67e of 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd en deze beschikking onherroepelijk is.
Dit houdt in dat aan de rechtspersoon zelf of aan de bestuurder ervan een definitieve (onherroepelijke) boete is opgelegd vanwege een fiscaal vergrijp zoals genoemd in de artikelen 67d (vergrijpboete bij opzettelijk onjuiste aangifte), 67e (vergrijpboete bij niet of te laat betalen van belasting door opzet of grove schuld) of 67f (vergrijpboete bij medeplegen) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2. Een bestuursverbod kan mede worden uitgesproken jegens de bestuurder van een of meer rechtspersonen die bestuurder is of zijn als bedoeld in het eerste lid.
Dit betekent dat een bestuursverbod ook kan worden opgelegd aan iemand die bestuurder is van één of meerdere andere rechtspersonen, en tevens bestuurder is (of was) van de failliete rechtspersoon zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
3. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek aan het openbaar ministerie of de curator de voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, benodigde gegevens.
Dit lid stelt dat de rijksbelastingdienst verplicht is om, op verzoek van het openbaar ministerie of de curator, de gegevens te verstrekken die nodig zijn om te beoordelen of de situatie onder lid 1, sub e (onherroepelijke fiscale vergrijpboete) van toepassing is.
4. Met uitzondering van het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing op een natuurlijke persoon die handelt of heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Dit betekent dat de bepalingen van de voorgaande leden (dus lid 1 onderdelen b, c, d, e, en lid 3) op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) gelden voor een natuurlijk persoon die handelt of heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zoals een eenmanszaak). De uitzonderingen hierop zijn lid 1, onderdeel a (bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:138/248 BW, specifiek voor rechtspersonen) en lid 2 (bestuursverbod voor bestuurders van andere rechtspersonen).