Terug naar bibliotheek
Boek 7. Bijzondere overeenkomsten
Titel 10. Arbeidsovereenkomst
Afdeling 12. Bijzondere bepalingen terzake van de zee-arbeidsovereenkomst
Vergoeding in geval van schipbreuk of andere ramp aan het zeeschip en in geval van overlijden van de zeevarende
Artikel 719

Artikel 719 (Vergoeding zeevarende bij schipbreuk of ramp)

Laatste versie

1. De werkgever is jegens de zeevarende aansprakelijk voor de schade die de zeevarende lijdt als gevolg van schipbreuk of een andere aan het zeeschip overkomen ramp.

2. In geval van geheel of gedeeltelijk verlies van de uitrusting van de zeevarende ten gevolge van schipbreuk of andere ramp heeft de zeevarende aanspraak op een uitkering, waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

3. In geval van werkloosheid ten gevolge van schipbreuk of andere ramp heeft de zeevarende aanspraak op een uitkering ter hoogte van het bij de zee-arbeidsovereenkomst in geld vastgestelde deel van het loon voor de duur van de werkloosheid, maar ten hoogste gedurende twee maanden. Indien het loon niet naar tijdruimte is vastgesteld, betreft de uitkering een bedrag gelijk aan het loon dat volgens gebruik bij vaststelling van het gehele loon naar tijdruimte wordt voldaan.

4. De uitkering, bedoeld in het derde lid, wordt verminderd met het loon waarop de zeevarende op grond van artikel 729 recht heeft.

5. Indien de zeevarende bij schipbreuk of andere ramp het leven verliest, komen de in het tweede en derde lid bedoelde uitkeringen toe aan de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 674 lid 3.

6. De vorderingen inzake de in het tweede en derde lid bedoelde uitkeringen zijn bevoorrecht op alle roerende en onroerende zaken van de werkgever. Het voorrecht staat in rang gelijk met dat, bedoeld in artikel 288, onder e, van Boek 3.

Uitleg in duidelijke taal

1. De werkgever is jegens de zeevarende aansprakelijk voor de schade die de zeevarende lijdt als gevolg van schipbreuk of een andere aan het zeeschip overkomen ramp.

Dit betekent dat de werkgever verantwoordelijk is voor de schade die de zeevarende oploopt als gevolg van een schipbreuk of een andere ramp die het zeeschip treft.

2. In geval van geheel of gedeeltelijk verlies van de uitrusting van de zeevarende ten gevolge van schipbreuk of andere ramp heeft de zeevarende aanspraak op een uitkering, waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Indien de zeevarende zijn of haar uitrusting geheel of gedeeltelijk verliest door een schipbreuk of een andere ramp, dan heeft de zeevarende recht op een financiële vergoeding. De hoogte van deze vergoeding wordt bepaald via een algemene maatregel van bestuur.

3. In geval van werkloosheid ten gevolge van schipbreuk of andere ramp heeft de zeevarende aanspraak op een uitkering ter hoogte van het bij de zee-arbeidsovereenkomst in geld vastgestelde deel van het loon voor de duur van de werkloosheid, maar ten hoogste gedurende twee maanden. Indien het loon niet naar tijdruimte is vastgesteld, betreft de uitkering een bedrag gelijk aan het loon dat volgens gebruik bij vaststelling van het gehele loon naar tijdruimte wordt voldaan.

Wanneer een zeevarende werkloos wordt als gevolg van een schipbreuk of een andere ramp, heeft deze recht op een uitkering. Deze uitkering is gelijk aan het in geld vastgestelde deel van het loon zoals bepaald in de zee-arbeidsovereenkomst, en geldt voor de periode van werkloosheid, met een maximum van twee maanden. Als het loon niet per tijdseenheid is vastgesteld, dan is de uitkering een bedrag dat overeenkomt met het loon dat gebruikelijk wordt betaald wanneer het volledige loon wel per tijdseenheid wordt vastgesteld.

4. De uitkering, bedoeld in het derde lid, wordt verminderd met het loon waarop de zeevarende op grond van artikel 729 recht heeft.

De uitkering die in het derde lid wordt genoemd, wordt verminderd met het bedrag aan loon waar de zeevarende volgens artikel 729 recht op heeft.

5. Indien de zeevarende bij schipbreuk of andere ramp het leven verliest, komen de in het tweede en derde lid bedoelde uitkeringen toe aan de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 674 lid 3.

Als de zeevarende overlijdt tijdens een schipbreuk of een andere ramp, dan gaan de uitkeringen zoals genoemd in het tweede en derde lid naar de nabestaanden, zoals omschreven in artikel 674 lid 3.

6. De vorderingen inzake de in het tweede en derde lid bedoelde uitkeringen zijn bevoorrecht op alle roerende en onroerende zaken van de werkgever. Het voorrecht staat in rang gelijk met dat, bedoeld in artikel 288, onder e, van Boek 3.

De claims met betrekking tot de uitkeringen genoemd in het tweede en derde lid hebben een voorrangspositie (zijn bevoorrecht) op alle bezittingen, zowel roerend als onroerend, van de werkgever. Dit voorrecht heeft dezelfde rangorde als het voorrecht dat beschreven staat in artikel 288, onderdeel e, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.