Terug naar bibliotheek
Boek 7. Bijzondere overeenkomsten
Titel 4. Huur
Afdeling 5. Huur van woonruimte
Onderafdeling 4. Het eindigen van de huur
Artikel 274

Artikel 274 (Gronden toewijzing vordering beëindiging huur woonruimte)

Laatste versie

1. De rechter kan de vordering slechts toewijzen

a. indien de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt; b. indien de verhuurder zijn vordering grondt op een beding als omschreven in lid 2 en aan de eisen van dat lid is voldaan, tenzij de verhuurder geen belang meer heeft bij de ontruiming; c. indien de verhuurder aannemelijk maakt dat hij het verhuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik, vervreemding van de gehuurde woonruimte niet daaronder begrepen, dat van hem, de belangen van beide partijen en van onderhuurders naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd, en tevens blijkt dat de huurder, met uitzondering van de huurder, bedoeld in de artikelen 274c tot en met 274e, andere passende woonruimte kan verkrijgen; d. indien de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst met betrekking tot dezelfde woonruimte, voor zover dit aanbod niet een wijziging inhoudt van de huurprijs of, in het geval dat onderafdeling 2 op de opgezegde huurovereenkomst van toepassing is, van de servicekosten; e. indien de verhuurder een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie wil verwezenlijken; f. indien de huurovereenkomst een onzelfstandige woning betreft, die deel uitmaakt van de woning waarin de verhuurder zijn hoofdverblijf heeft, en de verhuurder aannemelijk maakt dat zijn belangen bij beëindiging van de huur zwaarder wegen dan die van de huurder bij voortzetting daarvan; g. indien de huurovereenkomst een zelfstandige woning betreft in een gebouw waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.36, tweede lid, van de Omgevingswet is verleend met een termijn van maximaal vijftien jaren en de huurovereenkomst is opgezegd tegen de dag waarop die omgevingsvergunning komt te vervallen. In de schriftelijke huurovereenkomst moet melding zijn gemaakt van de omgevingsvergunning, bedoeld in de eerste volzin, en van het tijdvak waarvoor die is verleend; h. indien de verhuurder, die een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en niet meer dan één woning verhuurt, tot verkoop van de woning wil overgaan welke hij direct voorafgaand aan de ingangsdatum van de huurovereenkomst gedurende een periode van ten minste twee jaar als eigenaar heeft bewoond; i. indien de huurder die op grond van artikel 54d van de Woningwet als oudste bewoner de huur heeft voortgezet de leeftijd van achtentwintig jaren heeft bereikt of, indien deze overleden is, zou hebben bereikt, en tevens blijkt dat de huurder en eventuele medehuurders als bedoeld in het achtste lid van dat artikel andere passende woonruimte kan of kunnen verkrijgen.

2. In het geval dat uitdrukkelijk van de huurder en telkens van een opvolgend huurder is bedongen dat de gehuurde woonruimte na afloop van de bij dat beding overeengekomen termijn moet worden ontruimd, kan de verhuurder overeenkomstig lid 1 aanhef en onder b, op dat beding de in dat lid bedoelde vordering gronden:

a. indien de verhuurder de woning zelf wil betrekken, of b. indien de verhuurder jegens wie een vorige huurder het recht heeft verkregen de woning opnieuw te betrekken, deze huurder daartoe gelegenheid wil geven.

De bij het beding bepaalde termijn kan met wederzijds goedvinden worden verlengd voordat de met de huurder oorspronkelijk overeengekomen termijn is verstreken.

3. Onder eigen gebruik in de zin van lid 1 onder c, wordt mede begrepen renovatie van woonruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is.

4. Bij de beoordeling van de vraag of andere woonruimte voor de huurder passend is, houdt de rechter geen rekening met de bijdragen van het Rijk, die de huurder ter tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan het genot van de woning, kan verkrijgen.

5. Een vordering, gegrond op eigen gebruik in de zin van lid 1 onder c is niet toewijsbaar

a. ten aanzien van woonruimte waarop hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, zolang de verhuurder geen huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt behoudens het geval dat het eigen gebruik in iets anders bestaat dan bewoning; b. indien de verhuurder de rechtsopvolger van de vorige verhuurder is en de opzegging is geschied binnen drie jaar nadat de rechtsopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht.

6. In de gevallen bedoeld in lid 1 onder a en d kan de rechter, voordat hij de vordering toewijst, aan de huurder een termijn van ten hoogste een maand toestaan om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen of het aanbod te aanvaarden.

7. Een vordering gegrond op lid 1 onder h is alleen toewijsbaar indien:

a. de verhuurder zijn vordering niet eerder heeft gegrond op dat onderdeel; b. de verhuurder niet eerder dan drie maanden voor het eind van de in onderdeel d bedoelde termijn een huwelijk of een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de persoon met wie hij een gezamenlijke huishouding voert; c. sedert de ingangsdatum van de huurovereenkomst niet meer dan twee jaren zijn verstreken; d. uitdrukkelijk in de huurovereenkomst is bedongen dat de verhuurder de huurovereenkomst na afloop van de bij dat beding overeengekomen termijn kan opzeggen ten behoeve van verkoop.

Details

[Toekomstige wijziging(en) op 01-05-2029. Zie het overzicht van wijzigingen]

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechter kan de vordering slechts toewijzen

Dit lid stelt dat de rechter een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst voor woonruimte alleen kan toewijzen (goedkeuren) indien aan een of meer van de onderstaande voorwaarden (a tot en met i) is voldaan.

a. indien de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt;

Dit betekent dat de vordering kan worden toegewezen als de huurder zich niet heeft gedragen op een wijze die van een goede huurder verwacht mag worden.

b. indien de verhuurder zijn vordering grondt op een beding als omschreven in lid 2 en aan de eisen van dat lid is voldaan, tenzij de verhuurder geen belang meer heeft bij de ontruiming;

Dit betekent dat de vordering kan worden toegewezen als de verhuurder zijn eis baseert op een specifieke afspraak (beding) zoals beschreven in het tweede lid van dit artikel, en als aan de voorwaarden van dat tweede lid is voldaan. Een uitzondering hierop is als de verhuurder geen aantoonbaar belang meer heeft bij de ontruiming van de woning.

c. indien de verhuurder aannemelijk maakt dat hij het verhuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik, vervreemding van de gehuurde woonruimte niet daaronder begrepen, dat van hem, de belangen van beide partijen en van onderhuurders naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd, en tevens blijkt dat de huurder, met uitzondering van de huurder, bedoeld in de artikelen 274c tot en met 274e, andere passende woonruimte kan verkrijgen;

Dit betekent dat de vordering kan worden toegewezen als de verhuurder overtuigend kan aantonen dat hij de verhuurde woonruimte dringend nodig heeft voor eigen gebruik (verkoop van de woonruimte valt hier niet onder). Hierbij moeten de belangen van beide partijen (verhuurder en huurder) en eventuele onderhuurders billijk worden afgewogen. Als na deze afweging van de verhuurder niet verwacht kan worden dat de huurovereenkomst wordt verlengd, én als blijkt dat de huurder andere geschikte woonruimte kan vinden (met uitzondering van specifieke huurders genoemd in artikelen 274c tot en met 274e), kan de vordering worden toegewezen.

d. indien de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst met betrekking tot dezelfde woonruimte, voor zover dit aanbod niet een wijziging inhoudt van de huurprijs of, in het geval dat onderafdeling 2 op de opgezegde huurovereenkomst van toepassing is, van de servicekosten;

Dit betekent dat de vordering kan worden toegewezen als de huurder niet akkoord gaat met een redelijk voorstel van de verhuurder om een nieuwe huurovereenkomst aan te gaan voor dezelfde woning. Dit geldt alleen als het aanbod geen verandering van de huurprijs inhoudt, of, indien onderafdeling 2 van toepassing is op de beëindigde huurovereenkomst, geen verandering van de servicekosten inhoudt.

e. indien de verhuurder een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie wil verwezenlijken;

Dit betekent dat de vordering kan worden toegewezen als de verhuurder een bestemming wil realiseren die volgens het geldende omgevingsplan aan de verhuurde ruimte is toegewezen.

f. indien de huurovereenkomst een onzelfstandige woning betreft, die deel uitmaakt van de woning waarin de verhuurder zijn hoofdverblijf heeft, en de verhuurder aannemelijk maakt dat zijn belangen bij beëindiging van de huur zwaarder wegen dan die van de huurder bij voortzetting daarvan;

Dit betekent dat de vordering kan worden toegewezen als het gaat om de huur van een onzelfstandige woning (bijvoorbeeld een kamer) die onderdeel is van de woning waar de verhuurder zelf hoofdzakelijk woont. De verhuurder moet dan aannemelijk maken dat zijn belang bij het beëindigen van de huur zwaarder weegt dan het belang van de huurder bij het voortzetten van de huur.

g. indien de huurovereenkomst een zelfstandige woning betreft in een gebouw waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.36, tweede lid, van de Omgevingswet is verleend met een termijn van maximaal vijftien jaren en de huurovereenkomst is opgezegd tegen de dag waarop die omgevingsvergunning komt te vervallen. In de schriftelijke huurovereenkomst moet melding zijn gemaakt van de omgevingsvergunning, bedoeld in de eerste volzin, en van het tijdvak waarvoor die is verleend;

Dit betekent dat de vordering kan worden toegewezen als het een zelfstandige woning betreft in een gebouw waarvoor een tijdelijke omgevingsvergunning (maximaal vijftien jaar) is afgegeven volgens artikel 5.36, tweede lid, van de Omgevingswet. De huurovereenkomst moet dan zijn opgezegd tegen de datum waarop deze vergunning vervalt. De huurovereenkomst moet schriftelijk vermelden dat deze omgevingsvergunning bestaat en voor welke periode deze is verleend.

h. indien de verhuurder, die een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en niet meer dan één woning verhuurt, tot verkoop van de woning wil overgaan welke hij direct voorafgaand aan de ingangsdatum van de huurovereenkomst gedurende een periode van ten minste twee jaar als eigenaar heeft bewoond;

Dit betekent dat de vordering kan worden toegewezen als de verhuurder een particulier is (geen bedrijf), niet meer dan één woning verhuurt, en de woning wil verkopen. Een voorwaarde is dat de verhuurder de woning direct vóór het begin van de huurovereenkomst minstens twee jaar zelf als eigenaar heeft bewoond.

i. indien de huurder die op grond van artikel 54d van de Woningwet als oudste bewoner de huur heeft voortgezet de leeftijd van achtentwintig jaren heeft bereikt of, indien deze overleden is, zou hebben bereikt, en tevens blijkt dat de huurder en eventuele medehuurders als bedoeld in het achtste lid van dat artikel andere passende woonruimte kan of kunnen verkrijgen.

Dit betekent dat de vordering kan worden toegewezen als de huurder, die op basis van artikel 54d van de Woningwet als oudste bewoner de huur heeft voortgezet, de leeftijd van 28 jaar heeft bereikt (of zou hebben bereikt als hij/zij overleden was). Tevens moet blijken dat deze huurder en eventuele medehuurders (zoals bedoeld in lid 8 van artikel 54d Woningwet) andere passende woonruimte kunnen vinden.

2. In het geval dat uitdrukkelijk van de huurder en telkens van een opvolgend huurder is bedongen dat de gehuurde woonruimte na afloop van de bij dat beding overeengekomen termijn moet worden ontruimd, kan de verhuurder overeenkomstig lid 1 aanhef en onder b, op dat beding de in dat lid bedoelde vordering gronden:

Dit lid beschrijft een specifieke situatie voor de beëindigingsgrond genoemd in lid 1 onder b. Als er uitdrukkelijk met de huurder (en elke volgende huurder) is afgesproken (bedongen) dat de gehuurde woonruimte na een bepaalde termijn ontruimd moet worden, kan de verhuurder op basis van deze afspraak zijn vordering tot beëindiging gronden, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden (a of b):

a. indien de verhuurder de woning zelf wil betrekken, of

Dit betekent: als de verhuurder de woning zelf wil gaan bewonen.

b. indien de verhuurder jegens wie een vorige huurder het recht heeft verkregen de woning opnieuw te betrekken, deze huurder daartoe gelegenheid wil geven.

Dit betekent: als een vorige huurder het recht heeft om de woning opnieuw te betrekken en de huidige verhuurder deze vorige huurder die mogelijkheid wil bieden.

De bij het beding bepaalde termijn kan met wederzijds goedvinden worden verlengd voordat de met de huurder oorspronkelijk overeengekomen termijn is verstreken.

Deze zin specificeert dat de afgesproken termijn voor ontruiming (het beding) verlengd kan worden als beide partijen (verhuurder en huurder) het daarmee eens zijn. Deze verlenging moet plaatsvinden voordat de oorspronkelijk afgesproken termijn is afgelopen.

3. Onder eigen gebruik in de zin van lid 1 onder c, wordt mede begrepen renovatie van woonruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is.

Dit lid verduidelijkt dat 'eigen gebruik' (zoals bedoeld in lid 1 onder c) ook renovatie van de woonruimte omvat, indien die renovatie niet kan plaatsvinden zonder dat de huurovereenkomst wordt beëindigd.

4. Bij de beoordeling van de vraag of andere woonruimte voor de huurder passend is, houdt de rechter geen rekening met de bijdragen van het Rijk, die de huurder ter tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan het genot van de woning, kan verkrijgen.

Dit lid stelt dat wanneer de rechter beoordeelt of er andere passende woonruimte beschikbaar is voor de huurder, hij geen rekening houdt met eventuele huurtoeslag of andere financiële bijdragen van de overheid die de huurder kan ontvangen voor woonkosten.

5. Een vordering, gegrond op eigen gebruik in de zin van lid 1 onder c is niet toewijsbaar

Dit lid geeft aan in welke gevallen een vordering tot beëindiging van de huur op grond van 'eigen gebruik' (zoals bedoeld in lid 1 onder c) niet door de rechter kan worden toegewezen:

a. ten aanzien van woonruimte waarop hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, zolang de verhuurder geen huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt behoudens het geval dat het eigen gebruik in iets anders bestaat dan bewoning;

Dit betekent: voor woonruimte waarvoor hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 geldt, is de vordering niet toewijsbaar zolang de verhuurder geen huisvestingsvergunning (zoals bedoeld in artikel 8 van die wet) kan tonen. Een uitzondering hierop is als het 'eigen gebruik' niet inhoudt dat de verhuurder er zelf gaat wonen, maar bijvoorbeeld een andere bestemming betreft.

b. indien de verhuurder de rechtsopvolger van de vorige verhuurder is en de opzegging is geschied binnen drie jaar nadat de rechtsopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht.

Dit betekent: als de huidige verhuurder de woning heeft verkregen van een vorige verhuurder (rechtsopvolging) en de huur opzegt binnen drie jaar nadat de huurder schriftelijk op de hoogte is gesteld van deze rechtsopvolging.

6. In de gevallen bedoeld in lid 1 onder a en d kan de rechter, voordat hij de vordering toewijst, aan de huurder een termijn van ten hoogste een maand toestaan om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen of het aanbod te aanvaarden.

Dit lid bepaalt dat als de beëindiging van de huur wordt gevorderd op basis van de gronden genoemd in lid 1 onder a (slecht huurderschap) of lid 1 onder d (niet accepteren van een redelijk aanbod voor een nieuwe huurovereenkomst), de rechter de huurder een termijn van maximaal één maand kan geven om alsnog zijn verplichtingen na te komen of het aanbod te accepteren, voordat de rechter de vordering definitief toewijst.

7. Een vordering gegrond op lid 1 onder h is alleen toewijsbaar indien:

Dit lid stelt dat een vordering tot beëindiging van de huur op basis van de grond genoemd in lid 1 onder h (verkoop door particuliere verhuurder na eigen bewoning) alleen kan worden toegewezen als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a. de verhuurder zijn vordering niet eerder heeft gegrond op dat onderdeel;

Dit betekent: de verhuurder mag niet eerder een vordering hebben gebaseerd op deze specifieke beëindigingsgrond (lid 1 onder h).

b. de verhuurder niet eerder dan drie maanden voor het eind van de in onderdeel d bedoelde termijn een huwelijk of een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de persoon met wie hij een gezamenlijke huishouding voert;

Dit betekent: de verhuurder mag niet korter dan drie maanden voor het einde van de termijn genoemd in onderdeel d van dit lid, getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan met de persoon met wie hij samenwoont.

c. sedert de ingangsdatum van de huurovereenkomst niet meer dan twee jaren zijn verstreken;

Dit betekent: er mogen niet meer dan twee jaar verstreken zijn sinds de huurovereenkomst is ingegaan.

d. uitdrukkelijk in de huurovereenkomst is bedongen dat de verhuurder de huurovereenkomst na afloop van de bij dat beding overeengekomen termijn kan opzeggen ten behoeve van verkoop.

Dit betekent: er moet expliciet in de huurovereenkomst zijn afgesproken (bedongen) dat de verhuurder de huurovereenkomst na een bepaalde afgesproken termijn kan opzeggen met als doel de woning te verkopen.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad32x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2010:BL0683

ECLI:NL:HR:2010:BL068326 maart 2010Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad25x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:338

ECLI:NL:HR:2014:33814 februari 2014Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad18x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:826

ECLI:NL:HR:2014:8264 april 2014Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtHuurrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1985:AG5009

ECLI:NL:HR:1985:AG500926 april 1985Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1992:ZC0485

ECLI:NL:HR:1992:ZC048524 januari 1992Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1983:AG4713

ECLI:NL:HR:1983:AG47139 december 1983Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad6x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1982:AG4313

ECLI:NL:HR:1982:AG43138 januari 1982Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2023:931

ECLI:NL:HR:2023:93116 juni 2023Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1992:ZC0735

ECLI:NL:HR:1992:ZC073523 oktober 1992Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2005:AT3442

ECLI:NL:HR:2005:AT34423 juni 2005Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtHuurrecht, Burgerlijk Procesrecht