Artikel 49 (Vordering oprichting scheidsmuur naburige erven)
1. Ieder der eigenaars van aangrenzende erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente kan te allen tijde vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht, voor zover een verordening of een plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet anders regelt. De eigenaars dragen in de kosten van de afscheiding voor gelijke delen bij.
2. Het vorige lid is niet toepasselijk, indien een der erven een openbare weg of een openbaar water is.
Uitleg in duidelijke taal
1. Ieder der eigenaars van aangrenzende erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente kan te allen tijde vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht, voor zover een verordening of een plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet anders regelt. De eigenaars dragen in de kosten van de afscheiding voor gelijke delen bij.
Dit betekent letterlijk: Elke eigenaar van een perceel dat grenst aan een ander perceel (aangrenzende erven) in een bebouwd gedeelte (aaneengebouwd gedeelte) van een gemeente, heeft het recht om op elk moment (te allen tijde) te eisen (vorderen) dat de andere eigenaar meewerkt aan het oprichten van een scheidsmuur op de erfgrens. Deze scheidsmuur moet twee meter hoog zijn, tenzij een gemeentelijke verordening of een plaatselijke gewoonte de manier van afscheiden (wijze) of de hoogte van de afscheiding anders bepaalt (regelt). Beide eigenaars moeten de kosten voor deze afscheiding gelijk verdelen (voor gelijke delen bijdragen).
2. Het vorige lid is niet toepasselijk, indien een der erven een openbare weg of een openbaar water is.
Dit betekent letterlijk: De regel die in het eerste lid is beschreven (het vorige lid), geldt niet (is niet toepasselijk) als een van de betreffende percelen (erven) een openbare weg of een openbaar water is.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2005:AT8823 - Hoge Raad - 20 oktober 2005
ECLI:NL:HR:2019:1907 - Recht op scheidsmuur prevaleert boven bestaande mandelige coniferenhaag - 5 december 2019
Het recht van een eigenaar om op grond van artikel 5:49 BW medewerking te vorderen voor de oprichting van een scheidsmuur, kan ook worden ingeroepen als er al een mandelige erfafscheiding (zoals een coniferenhaag) aanwezig is die niet kwalificeert als een 'muur' volgens artikel 5:43 BW.
ECLI:NL:RBNHO:2024:8636 - Rechtbank Noord-Holland - 20 augustus 2024
ECLI:NL:RBZWB:2023:9492 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 26 december 2023
ECLI:NL:HR:2010:BO1763 - Verkrijgende verjaring: erkenning van eigendom stuit niet alleen, maar beëindigt bezit - 16 december 2010
De erkenning van het eigendomsrecht van een ander stuit op grond van art. 3:318 BW de verjaring. Deze erkenning brengt tevens mee dat de persoon niet langer als bezitter kan worden aangemerkt, maar als houder voor die ander. Hierdoor kan geen beroep meer worden gedaan op verkrijgende verjaring.
ECLI:NL:HR:2020:430 - Grensmuur, Eigendom en Verjaring: Bewijslast bij Wettelijk Vermoeden - 12 maart 2020
Het wettelijk vermoeden dat een scheidsmuur op de erfgrens staat (art. 5:36 BW) wordt niet zomaar weerlegd door de overtuiging van partijen, zeker niet tegen een kadastrale meting in. Voor verkrijgende verjaring van de grond onder de muur is enkel de bouw ervan onvoldoende als bezitsdaad.