Terug naar bibliotheek
Boek 5. Zakelijke rechten
Titel 4. Bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven
Artikel 40

Artikel 40 (Watergebruik grenzend erf, hinder, openbaar water)

Laatste versie

1. De eigenaar van een erf dat aan een openbaar of stromend water grenst, mag van het water gebruik maken tot bespoeling, tot drenking van vee of tot andere dergelijke doeleinden, mits hij daardoor aan eigenaars van andere erven geen hinder toebrengt in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is.

2. Betreft het een openbaar water, dan is het vorige lid slechts van toepassing voor zover de aan dat water op grond van de Omgevingswet toegekende functies zich er niet tegen verzetten.

Uitleg in duidelijke taal

1. De eigenaar van een erf dat aan een openbaar of stromend water grenst, mag van het water gebruik maken tot bespoeling, tot drenking van vee of tot andere dergelijke doeleinden, mits hij daardoor aan eigenaars van andere erven geen hinder toebrengt in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is.

Dit betekent dat de eigenaar van een perceel (erf) dat direct grenst aan een openbaar water of aan stromend water, het recht heeft om van dat water gebruik te maken voor doeleinden zoals het bevloeien van land (bespoeling), het laten drinken van vee (drenking van vee), of voor andere vergelijkbare (dergelijke) doeleinden. Deze bevoegdheid geldt echter onder de voorwaarde (mits) dat hij door dit gebruik aan eigenaars van andere percelen (erven) geen hinder veroorzaakt (toebrengt) in een zodanige omvang (mate) of op een zodanige manier (wijze) die volgens artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek als onrechtmatig wordt beschouwd.

2. Betreft het een openbaar water, dan is het vorige lid slechts van toepassing voor zover de aan dat water op grond van de Omgevingswet toegekende functies zich er niet tegen verzetten.

Dit betekent dat, wanneer het gaat om een openbaar water, de regel uit het eerste lid (het vorige lid) uitsluitend (slechts) van toepassing is in de mate waarin (voor zover) de specifieke functies die aan dat water zijn toegekend op basis van (op grond van) de Omgevingswet, zich niet tegen dat watergebruik verzetten.