Artikel 36 (Vermoeden erfgrens midden afscheiding)
Dient een muur, hek, heg of greppel, dan wel een niet bevaarbaar stromend water, een sloot, gracht of dergelijke watergang als afscheiding van twee erven, dan wordt het midden van deze afscheiding vermoed de grens tussen deze erven te zijn. Dit vermoeden geldt niet, indien een muur slechts aan één zijde een gebouw of werk steunt.
Uitleg in duidelijke taal
Dient een muur, hek, heg of greppel, dan wel een niet bevaarbaar stromend water, een sloot, gracht of dergelijke watergang als afscheiding van twee erven, dan wordt het midden van deze afscheiding vermoed de grens tussen deze erven te zijn. Dit vermoeden geldt niet, indien een muur slechts aan één zijde een gebouw of werk steunt.
Dit artikel stelt dat wanneer een muur, hek, heg of greppel, of een niet bevaarbaar stromend water, een sloot, gracht of een dergelijke watergang als afscheiding van twee erven dient, het midden van deze afscheiding vermoed wordt de grens tussen deze erven te zijn. Dit vermoeden geldt echter niet als een muur slechts aan één zijde een gebouw of werk steunt.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2020:430 - Grensmuur, Eigendom en Verjaring: Bewijslast bij Wettelijk Vermoeden
Het wettelijk vermoeden dat een scheidsmuur op de erfgrens staat (art. 5:36 BW) wordt niet zomaar weerlegd door de overtuiging van partijen, zeker niet tegen een kadastrale meting in. Voor verkrijgende verjaring van de grond onder de muur is enkel de bouw ervan onvoldoende als bezitsdaad.