Terug naar bibliotheek
Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen
Titel 4. Verkrijging en verlies van goederen
Afdeling 2. Overdracht van goederen en afstand van beperkte rechten
Artikel 86

Artikel 86 (Bescherming verkrijger te goeder trouw roerende zaken)

Laatste versie

1. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.

2. Rust op een in het vorige lid genoemd goed dat overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 anders dan om niet wordt overgedragen, een beperkt recht dat de verkrijger op dit tijdstip kent noch behoort te kennen, dan vervalt dit recht, in het geval van overdracht overeenkomstig artikel 91 onder dezelfde opschortende voorwaarde als waaronder geleverd is.

3. Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:

a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of b. het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft.

4. Op de in het vorige lid bedoelde termijn zijn de artikelen 316, 318 en 319 betreffende de stuiting van de verjaring van een rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.

Dit lid betekent dat, ook al was de persoon die het goed overdroeg (de vervreemder) daartoe niet bevoegd, een overdracht van een roerende zaak, een niet-registergoed, of een recht aan toonder of order (die plaatsvindt volgens de regels van artikel 90, 91 of 93) toch geldig is. Dit geldt onder twee voorwaarden: de overdracht moet tegen een tegenprestatie zijn (anders dan om niet) en de persoon die het goed ontvangt (de verkrijger) moet te goeder trouw zijn.

2. Rust op een in het vorige lid genoemd goed dat overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 anders dan om niet wordt overgedragen, een beperkt recht dat de verkrijger op dit tijdstip kent noch behoort te kennen, dan vervalt dit recht, in het geval van overdracht overeenkomstig artikel 91 onder dezelfde opschortende voorwaarde als waaronder geleverd is.

Dit lid stelt dat als er op een goed zoals genoemd in lid 1 (een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order) een beperkt recht rust, en dit goed wordt overgedragen tegen een tegenprestatie (overeenkomstig artikel 90, 91 of 93), dat beperkte recht dan vervalt. Een voorwaarde hiervoor is dat de verkrijger dit beperkte recht op het moment van de overdracht niet kende en ook niet behoorde te kennen. Wanneer de overdracht plaatsvindt overeenkomstig artikel 91 (levering onder opschortende voorwaarde), vervalt het beperkte recht onder dezelfde opschortende voorwaarde als waaronder het goed geleverd is.

3. Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:

Dit lid bepaalt dat, ondanks de voorgaande bepalingen, de eigenaar van een roerende zaak die het bezit van die zaak door diefstal is verloren, deze zaak gedurende een periode van drie jaar (gerekend vanaf de dag van de diefstal) als zijn eigendom kan terugvorderen (opeisen). Er zijn echter uitzonderingen op deze regel, die hierna worden genoemd.

a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of

Dit sublid beschrijft een uitzondering: de eigenaar kan de gestolen zaak niet opeisen indien de zaak is verkregen door een natuurlijke persoon die handelde als privépersoon (niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Deze persoon moet de zaak hebben verkregen van een vervreemder die zijn bedrijf maakt van het verkopen van soortgelijke zaken aan het publiek (maar geen veilinghouder is). Verder moet deze verkoop hebben plaatsgevonden in een daartoe bestemde bedrijfsruimte (een fysieke winkel, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een deel daarvan met bijbehorende grond), en de vervreemder moet hebben gehandeld in de normale uitoefening van dat bedrijf.

b. het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft.

Dit sublid beschrijft een andere uitzondering: de eigenaar kan de gestolen zaak ook niet opeisen als het om geld gaat, of om een toonderpapier of een orderpapier.

4. Op de in het vorige lid bedoelde termijn zijn de artikelen 316, 318 en 319 betreffende de stuiting van de verjaring van een rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

Dit lid geeft aan dat op de termijn van drie jaar, genoemd in lid 3, de artikelen 316, 318 en 319 van overeenkomstige toepassing zijn. Deze artikelen handelen over de stuiting van de verjaring van een rechtsvordering (het onderbreken van de verjaringstermijn).

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad37x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:54 - Erkenning buitenlands faillissementsvonnis en strijd met de Nederlandse openbare orde - 17 januari 2019

ECLI:NL:HR:2019:5417 januari 2019Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Een buitenlands faillissementsvonnis wordt niet erkend als het, of de daaraan voorafgaande procedures, in strijd is met fundamentele Nederlandse rechtsbeginselen. Het kennelijke oogmerk om via onrechtmatige procedures een faillissement uit te lokken, kan leiden tot niet-erkenning op grond van de openbare orde.

Civiel RechtInsolventierecht, Internationaal Privaatrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten, Europees Recht
Parket bij de Hoge Raad

ECLI:NL:PHR:2024:662 - Parket bij de Hoge Raad - 1 juli 2024

ECLI:NL:PHR:2024:6621 juli 2024Dit wetsartikel wordt 13 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad27x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AF6983 - Hoge Raad - 2 juni 2003

ECLI:NL:HR:2003:AF69832 juni 2003Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad28x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AF3826 - Hoge Raad - 5 mei 2003

ECLI:NL:HR:2003:AF38265 mei 2003Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2001:AB1598 - Hoge Raad - 14 mei 2001

ECLI:NL:HR:2001:AB159814 mei 2001Dit wetsartikel wordt 10 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad6x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2012:BW4983 - Onrechtmatige teruggave gestolen auto: geen schadevergoeding zonder eigendomsverlies - 12 juli 2012

ECLI:NL:HR:2012:BW498312 juli 2012Dit wetsartikel wordt 7 keer genoemd in deze uitspraak

De Staat handelt onrechtmatig door een inbeslaggenomen auto terug te geven aan de bestolen eigenaar in plaats van de beslagene. De beslagene lijdt echter geen schade als de bestolen eigenaar de auto binnen de driejaarstermijn van art. 3:86 lid 3 BW had kunnen opeisen.

Civiel RechtGoederenrecht, Verbintenissenrecht
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2009:BG3554 - Hoge Raad - 19 januari 2009

ECLI:NL:HR:2009:BG355419 januari 2009Dit wetsartikel wordt 7 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtGoederenrecht
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad18x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:367 - Tanken zonder betalen: de grens tussen diefstal en verduistering - 19 maart 2018

ECLI:NL:HR:2018:36719 maart 2018Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Bij tanken zonder betalen is de intentie op het moment van tanken doorslaggevend voor de kwalificatie. Diefstal vereist het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening al bij het tanken. De rechter mag dit afleiden uit de omstandigheden, zoals herhaling en het ontbreken van inkomen.

StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2009:BG3555 - Hoge Raad - 19 januari 2009

ECLI:NL:HR:2009:BG355519 januari 2009Dit wetsartikel wordt 7 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtGoederenrecht
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:1997:ZC2491 - Hoge Raad - 13 november 1997

ECLI:NL:HR:1997:ZC249113 november 1997Dit wetsartikel wordt 7 keer genoemd in deze uitspraak