Artikel 81 (Vestiging en tenietgaan beperkte rechten)
1. Hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen. Hij kan ook zijn recht onder voorbehoud van een zodanig beperkt recht overdragen, mits hij de voorschriften zowel voor overdracht van een zodanig goed, als voor vestiging van een zodanig beperkt recht in acht neemt.
2. Beperkte rechten gaan teniet door:
a. het tenietgaan van het recht waaruit het beperkte recht is afgeleid; b. verloop van de tijd waarvoor, of de vervulling van de ontbindende voorwaarde waaronder het beperkte recht is gevestigd; c. afstand; d. opzegging, indien de bevoegdheid daartoe bij de wet of bij de vestiging van het recht aan de hoofdgerechtigde, aan de beperkt gerechtigde of aan beiden is toegekend; e. vermenging;
en voorts op de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van tenietgaan.
3. Afstand en vermenging werken niet ten nadele van hen die op het tenietgaande beperkte recht op hun beurt een beperkt recht hebben. Vermenging werkt evenmin ten voordele van hen die op het bezwaarde goed een beperkt recht hebben en het tenietgaande recht moesten eerbiedigen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen. Hij kan ook zijn recht onder voorbehoud van een zodanig beperkt recht overdragen, mits hij de voorschriften zowel voor overdracht van een zodanig goed, als voor vestiging van een zodanig beperkt recht in acht neemt.
Dit lid stelt dat een persoon aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht behoort, bevoegd is om binnen de kaders van dat recht de beperkte rechten te vestigen die in de wet zijn gespecificeerd. Tevens kan deze persoon zijn recht overdragen met behoud van een dergelijk beperkt recht, op voorwaarde dat hij de regels voor zowel de overdracht van dat goed als voor de vestiging van dat beperkte recht naleeft.
2. Beperkte rechten gaan teniet door:
Dit lid introduceert de verschillende manieren waarop beperkte rechten kunnen eindigen of ophouden te bestaan.
a. het tenietgaan van het recht waaruit het beperkte recht is afgeleid;
Dit betekent dat een beperkt recht eindigt op het moment dat het hoofdrecht, waaruit het beperkte recht is ontstaan, zelf ophoudt te bestaan.
b. verloop van de tijd waarvoor, of de vervulling van de ontbindende voorwaarde waaronder het beperkte recht is gevestigd;
Dit houdt in dat een beperkt recht tenietgaat door het verstrijken van de overeengekomen periode, of doordat een ontbindende voorwaarde, die bij het vestigen van het beperkte recht is gesteld, in vervulling gaat.
c. afstand;
Dit betekent dat de houder van het beperkte recht (de beperkt gerechtigde) vrijwillig zijn recht opgeeft.
d. opzegging, indien de bevoegdheid daartoe bij de wet of bij de vestiging van het recht aan de hoofdgerechtigde, aan de beperkt gerechtigde of aan beiden is toegekend;
Dit houdt in dat een beperkt recht kan eindigen door opzegging, mits deze mogelijkheid tot opzegging is bepaald in de wet of bij het vestigen van het recht, en deze bevoegdheid is verleend aan de eigenaar van het hoofdrecht (de hoofdgerechtigde), de houder van het beperkte recht (de beperkt gerechtigde), of aan allebei.
e. vermenging;
Dit betekent dat het beperkte recht en het hoofdrecht (het recht waarop het beperkte recht rust) in handen komen van dezelfde persoon, waardoor het beperkte recht als zelfstandig recht ophoudt te bestaan.
en voorts op de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van tenietgaan.
Dit zinsdeel voegt toe dat beperkte rechten ook kunnen eindigen op andere manieren die specifiek voor elk type beperkt recht in de wet zijn vastgelegd.
3. Afstand en vermenging werken niet ten nadele van hen die op het tenietgaande beperkte recht op hun beurt een beperkt recht hebben. Vermenging werkt evenmin ten voordele van hen die op het bezwaarde goed een beperkt recht hebben en het tenietgaande recht moesten eerbiedigen.
Dit lid bepaalt dat wanneer een beperkt recht eindigt door afstand of vermenging, dit geen nadelige gevolgen mag hebben voor derden die op hun beurt een beperkt recht hebben gevestigd op dat (nu tenietgaande) beperkte recht. Verder geldt dat vermenging ook niet mag leiden tot een voordeel voor degenen die een beperkt recht hebben op het goed dat bezwaard was met het (nu tenietgaande) beperkte recht, en die dat tenietgaande recht dienden te respecteren.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2019:1909 - Verpanding assurantieportefeuille: een goederenrechtelijke onmogelijkheid
Een assurantieportefeuille, als samenstel van overeenkomsten en goodwill, kwalificeert niet als een 'goed' in de zin van art. 3:1 BW. Het is geen individueel vermogensrecht en kan daarom als geheel niet goederenrechtelijk worden overgedragen of verpand, ondanks de economische waarde ervan.
ECLI:NL:HR:2014:415
ECLI:NL:HR:2021:1617
ECLI:NL:HR:2022:984 - Onoverdraagbaar is onverpandbaar: Hoge Raad koppelt verpanding aan overdraagbaarheid
Een beding dat een vordering onoverdraagbaar maakt met goederenrechtelijke werking (art. 3:83 lid 2 BW), leidt er ook toe dat de vordering onverpandbaar is. De Hoge Raad baseert dit op de artikelen 3:81 lid 1 en 3:228 BW.