Terug naar bibliotheek
Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen
Titel 11. Rechtsvorderingen
Artikel 308

Artikel 308 (Verjaring vorderingen periodieke betalingen)

Laatste versie

Rechtsvorderingen tot betaling van renten van geldsommen, lijfrenten, dividenden, huren, pachten en voorts alles wat bij het jaar of een kortere termijn moet worden betaald, verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.

Uitleg in duidelijke taal

Rechtsvorderingen tot betaling van renten van geldsommen, lijfrenten, dividenden, huren, pachten en voorts alles wat bij het jaar of een kortere termijn moet worden betaald, verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.

Dit artikel bepaalt dat rechtsvorderingen die zien op de betaling van renten van geldsommen, lijfrenten, dividenden, huren, pachten, en voorts alles wat bij het jaar of een kortere termijn moet worden betaald, verjaren. Deze verjaring treedt in door het verloop van vijf jaren. De termijn van vijf jaren begint te lopen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.