Terug naar bibliotheek
Boek 2. Rechtspersonen
Titel 1. Algemene bepalingen
Artikel 14

Artikel 14 (Nietigheid en bekrachtiging besluiten rechtspersoon)

Laatste versie

1. Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, is nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit.

2. Is een besluit nietig, omdat het is genomen ondanks het ontbreken van een door de wet of de statuten voorgeschreven voorafgaande handeling van of mededeling aan een ander dan het orgaan dat het besluit heeft genomen, dan kan het door die ander worden bekrachtigd. Is voor de ontbrekende handeling een vereiste gesteld, dan geldt dat ook voor de bekrachtiging.

3. Bekrachtiging is niet meer mogelijk na afloop van een redelijke termijn, die aan de ander is gesteld door het orgaan dat het besluit heeft genomen of door de wederpartij tot wie het was gericht.

Uitleg in duidelijke taal

1. Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, is nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit.

Dit lid stelt dat een besluit dat is genomen door een orgaan van een rechtspersoon, en dat in strijd is met de wet of de statuten van die rechtspersoon, van rechtswege ongeldig (nietig) is. Een uitzondering hierop is mogelijk indien de wet zelf een andere regeling of gevolg bepaalt.

2. Is een besluit nietig, omdat het is genomen ondanks het ontbreken van een door de wet of de statuten voorgeschreven voorafgaande handeling van of mededeling aan een ander dan het orgaan dat het besluit heeft genomen, dan kan het door die ander worden bekrachtigd. Is voor de ontbrekende handeling een vereiste gesteld, dan geldt dat ook voor de bekrachtiging.

Dit lid bepaalt dat indien een besluit nietig is omdat een door de wet of statuten vereiste voorafgaande handeling van, of mededeling aan, een andere partij (niet zijnde het orgaan dat het besluit nam) niet heeft plaatsgevonden, dit besluit alsnog geldig kan worden gemaakt (bekrachtigd) door die andere partij. Indien er voor de oorspronkelijk ontbrekende handeling specifieke vereisten golden, dan zijn diezelfde vereisten ook van toepassing op de bekrachtiging.

3. Bekrachtiging is niet meer mogelijk na afloop van een redelijke termijn, die aan de ander is gesteld door het orgaan dat het besluit heeft genomen of door de wederpartij tot wie het was gericht.

Dit lid stelt dat bekrachtiging van een nietig besluit niet meer mogelijk is nadat een redelijke termijn is verstreken. Deze redelijke termijn wordt gesteld aan de ander (de partij die kan bekrachtigen) door het orgaan dat het oorspronkelijke besluit heeft genomen, of door de wederpartij tot wie het besluit gericht was.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad68x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:1275 - VvE-besluit: gekwalificeerde meerderheid slechts voor ingrijpende verbouwing vereist

ECLI:NL:HR:2020:127510 juli 2020Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak

Voor een VvE-besluit over een 'verbouwing' of 'installatie' volgens Modelreglement 1973 is alleen een gekwalificeerde meerderheid vereist bij ingrijpende wijzigingen. Een vordering tot nietigheid (art. 2:14 BW) kan worden meegenomen in een vernietigingsprocedure (art. 5:130 BW) als de feiten samenhangen.

Civiel RechtGoederenrecht, Ondernemingsrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad45x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:2932

ECLI:NL:HR:2014:293210 oktober 2014Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad18x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1999:AA2845

ECLI:NL:HR:1999:AA284524 augustus 1999Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2023:146 - Bestuurdersaansprakelijkheid: motiveringsplicht rechter bij beroep op rechtvaardigingsgronden voor statutenschending

ECLI:NL:HR:2023:1463 februari 2023Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Het handelen in strijd met de statuten is een zwaarwegende omstandigheid voor bestuurdersaansprakelijkheid. De rechter moet echter expliciet ingaan op door de bestuurder aangevoerde feiten en omstandigheden die kunnen afdoen aan de ernst van het gemaakte verwijt, anders is het oordeel onvoldoende gemotiveerd.

Civiel RechtOndernemingsrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2007:AZ7705

ECLI:NL:HR:2007:AZ770529 juni 2007Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtOndernemingsrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2010:BK5989

ECLI:NL:HR:2010:BK598919 februari 2010Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad6x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:832

ECLI:NL:HR:2020:8328 mei 2020Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2005:AR8030

ECLI:NL:HR:2005:AR803022 februari 2005Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:2899

ECLI:NL:HR:2017:289917 november 2017Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2009:BK2001

ECLI:NL:HR:2009:BK200122 december 2009Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak