Terug naar bibliotheek
Boek 1. Personen- en familierecht
Titel 17. Levensonderhoud
Afdeling 2. Voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen
Artikel 408

Artikel 408 (Betaling en inning onderhoudsbijdragen kinderen)

Laatste versie

1. Een uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding of tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie, waarvan het bedrag in een rechterlijke beslissing, daaronder begrepen de beslissing op grond van artikel 822, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is vastgelegd, wordt ten behoeve van de minderjarige aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt of aan de voogd onderscheidenlijk aan de meerderjarige betaald.

2. Op verzoek van een gerechtigde als bedoeld in het eerste lid, van een onderhoudsplichtige dan wel op gezamenlijk verzoek van een gerechtigde en onderhoudsplichtige neemt het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de invordering van de onderhoudsgelden op zich. De executoriale titel wordt daartoe door de onderhoudsgerechtigde in handen gesteld van dit Bureau. De overhandiging daarvan machtigt het Bureau tot het doen van de invordering, zo nodig door middel van executie.

3. Kosten van invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden verhaald op de onderhoudsplichtige, onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie. Het verhaal van kosten vindt plaats door wijziging van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

4. Tot invordering op verzoek van een onderhoudsgerechtigde wordt slechts overgegaan, indien de gerechtigde ter gelegenheid van de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat binnen ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen. In deze gevallen geschiedt de invordering van bedragen die verschuldigd zijn vanaf een tijdstip van ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek.

5. Alvorens tot invordering met verhaal van kosten over te gaan wordt de onderhoudsplichtige bij brief met bericht van ontvangst in kennis gesteld van het voornemen daartoe en de reden daarvoor, alsmede van het bedrag inclusief de kosten van invordering. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt bevoegd tot invordering over te gaan op de veertiende dag na de verzending van de brief.

6. De invordering die op verzoek van de onderhoudsgerechtigde geschiedt, eindigt slechts, indien gedurende ten minste een half jaar regelmatig is betaald aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en er geen bedragen meer verschuldigd zijn als bedoeld in het vierde lid, tweede volzin. De termijn van een half jaar wordt telkens verdubbeld, indien een voorgaande termijn van invordering ook op verzoek van de onderhoudsgerechtigde was aangevangen.

7. Een invordering die geldt op het tijdstip van het meerderjarig worden van het kind, wordt ten behoeve van de meerderjarige voortgezet, tenzij deze op zijn verzoek wordt beëindigd.

8. De tenuitvoerlegging van een executoriale titel betreffende de betaling van de kosten van verzorging en opvoeding of levensonderhoud en studie geschiedt met inachtneming van de wijziging, bedoeld in het derde lid.

9. Invorderingen die tien jaren nadat de minderjarige de leeftijd van een en twintig jaren heeft bereikt, nog niet door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zijn verwezenlijkt, mogen worden beëindigd. De onderhoudsgerechtigde wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

10. Een betaling door de onderhoudsplichtige strekt in de eerste plaats in mindering van de kosten, bedoeld in het derde lid, vervolgens in mindering van eventueel verschenen rente en ten slotte in mindering van de verschuldigde onderhoudsgelden en de eventueel lopende rente.

11. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen draagt zorg, dat de gelden die ten behoeve van het onderhoud van minderjarigen worden uitgekeerd, aan de daarop rechthebbenden worden uitbetaald.

12. Artikel 243, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

13. Met uitzondering van de leden 1, 7 en 11, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op de ten behoeve van een echtgenoot of geregistreerd partner bij rechterlijke uitspraak vastgestelde uitkering tot levensonderhoud, daaronder begrepen de beschikking inzake een voorlopige voorziening betreffende een uitkering tot levensonderhoud, met dien verstande dat invorderingen die tien jaar na de indiening van het verzoek om invordering nog niet zijn verwezenlijkt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, mogen worden beëindigd.

Uitleg in duidelijke taal

1. Een uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding of tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie, waarvan het bedrag in een rechterlijke beslissing, daaronder begrepen de beslissing op grond van artikel 822, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is vastgelegd, wordt ten behoeve van de minderjarige aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt of aan de voogd onderscheidenlijk aan de meerderjarige betaald.

Dit lid stelt dat een financiële bijdrage (uitkering) die bedoeld is voor de kosten van verzorging en opvoeding, of voor de kosten van levensonderhoud en studie, en waarvan het bedrag is vastgesteld in een rechterlijke beslissing (inclusief een beslissing volgens artikel 822, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), moet worden betaald. Voor een minderjarig kind wordt deze uitkering betaald aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt, of aan de voogd. Voor een meerderjarig kind wordt de uitkering direct aan de meerderjarige betaald.

2. Op verzoek van een gerechtigde als bedoeld in het eerste lid, van een onderhoudsplichtige dan wel op gezamenlijk verzoek van een gerechtigde en onderhoudsplichtige neemt het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de invordering van de onderhoudsgelden op zich. De executoriale titel wordt daartoe door de onderhoudsgerechtigde in handen gesteld van dit Bureau. De overhandiging daarvan machtigt het Bureau tot het doen van de invordering, zo nodig door middel van executie.

Dit lid bepaalt dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) de inning van de onderhoudsgelden kan overnemen. Dit gebeurt op verzoek van de persoon die recht heeft op de onderhoudsbijdrage (de gerechtigde, zoals genoemd in het eerste lid), op verzoek van de persoon die de onderhoudsbijdrage moet betalen (de onderhoudsplichtige), of op gezamenlijk verzoek van beiden. Hiervoor moet de onderhoudsgerechtigde de executoriale titel (het officiële document waarmee de betaling afgedwongen kan worden) aan het LBIO overhandigen. Deze overhandiging geeft het LBIO de bevoegdheid om de onderhoudsgelden te innen, indien nodig via gedwongen tenuitvoerlegging (executie).

3. Kosten van invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden verhaald op de onderhoudsplichtige, onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie. Het verhaal van kosten vindt plaats door wijziging van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Dit lid stelt dat de kosten die het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen maakt voor het innen van de onderhoudsbijdrage, verhaald worden op de onderhoudsplichtige. Dit staat los van eventuele kosten voor gerechtelijke vervolging en executie. Het verhalen van deze kosten gebeurt door het bedrag van de onderhoudsuitkering (zoals genoemd in het eerste lid) aan te passen, volgens regels die bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld.

4. Tot invordering op verzoek van een onderhoudsgerechtigde wordt slechts overgegaan, indien de gerechtigde ter gelegenheid van de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat binnen ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen. In deze gevallen geschiedt de invordering van bedragen die verschuldigd zijn vanaf een tijdstip van ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek.

Dit lid bepaalt dat het LBIO pas tot invordering overgaat op verzoek van de onderhoudsgerechtigde, als deze bij het indienen van het verzoek aannemelijk maakt dat de onderhoudsplichtige in de zes maanden vóór het verzoek minstens één keer niet aan zijn periodieke betalingsverplichting heeft voldaan. Als dat het geval is, int het LBIO de bedragen die verschuldigd zijn vanaf maximaal zes maanden vóór de indiening van het verzoek.

5. Alvorens tot invordering met verhaal van kosten over te gaan wordt de onderhoudsplichtige bij brief met bericht van ontvangst in kennis gesteld van het voornemen daartoe en de reden daarvoor, alsmede van het bedrag inclusief de kosten van invordering. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt bevoegd tot invordering over te gaan op de veertiende dag na de verzending van de brief.

Dit lid schrijft voor dat voordat het LBIO begint met het innen van de onderhoudsbijdrage en de bijbehorende kosten, de onderhoudsplichtige hierover per brief met ontvangstbevestiging geïnformeerd moet worden. In deze brief staat het voornemen tot invordering, de reden hiervoor, en het totale bedrag inclusief de inningskosten. Het LBIO mag pas veertien dagen na het verzenden van deze brief beginnen met de invordering.

6. De invordering die op verzoek van de onderhoudsgerechtigde geschiedt, eindigt slechts, indien gedurende ten minste een half jaar regelmatig is betaald aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en er geen bedragen meer verschuldigd zijn als bedoeld in het vierde lid, tweede volzin. De termijn van een half jaar wordt telkens verdubbeld, indien een voorgaande termijn van invordering ook op verzoek van de onderhoudsgerechtigde was aangevangen.

Dit lid bepaalt dat de invordering door het LBIO, die op verzoek van de onderhoudsgerechtigde is gestart, alleen stopt als de onderhoudsplichtige minimaal zes maanden lang regelmatig aan het LBIO heeft betaald en er geen achterstallige bedragen meer zijn (zoals bedoeld in de tweede zin van het vierde lid). Als er eerder al een invorderingstermijn op verzoek van de onderhoudsgerechtigde is geweest, wordt de termijn van een half jaar steeds verdubbeld.

7. Een invordering die geldt op het tijdstip van het meerderjarig worden van het kind, wordt ten behoeve van de meerderjarige voortgezet, tenzij deze op zijn verzoek wordt beëindigd.

Dit lid stelt dat als er een invordering door het LBIO loopt op het moment dat het kind meerderjarig wordt, deze invordering wordt voortgezet ten gunste van de nu meerderjarige, tenzij de meerderjarige zelf verzoekt om de invordering te stoppen.

8. De tenuitvoerlegging van een executoriale titel betreffende de betaling van de kosten van verzorging en opvoeding of levensonderhoud en studie geschiedt met inachtneming van de wijziging, bedoeld in het derde lid.

Dit lid bepaalt dat bij de gedwongen uitvoering (tenuitvoerlegging) van een executoriale titel voor de betaling van kosten voor verzorging en opvoeding, of voor levensonderhoud en studie, rekening moet worden gehouden met de aanpassing van het bedrag vanwege de inningskosten, zoals beschreven in het derde lid.

9. Invorderingen die tien jaren nadat de minderjarige de leeftijd van een en twintig jaren heeft bereikt, nog niet door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zijn verwezenlijkt, mogen worden beëindigd. De onderhoudsgerechtigde wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Dit lid geeft aan dat het LBIO invorderingen mag stoppen als deze tien jaar nadat het kind 21 jaar is geworden nog steeds niet succesvol zijn geïnd. De onderhoudsgerechtigde wordt hierover schriftelijk geïnformeerd.

10. Een betaling door de onderhoudsplichtige strekt in de eerste plaats in mindering van de kosten, bedoeld in het derde lid, vervolgens in mindering van eventueel verschenen rente en ten slotte in mindering van de verschuldigde onderhoudsgelden en de eventueel lopende rente.

Dit lid beschrijft de volgorde waarin betalingen door de onderhoudsplichtige worden afgeboekt: eerst worden de inningskosten (zoals genoemd in het derde lid) betaald, daarna de eventueel opgelopen rente, en tot slot de verschuldigde onderhoudsbijdragen en de eventueel lopende rente daarover.

11. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen draagt zorg, dat de gelden die ten behoeve van het onderhoud van minderjarigen worden uitgekeerd, aan de daarop rechthebbenden worden uitbetaald.

Dit lid stelt dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen ervoor moet zorgen dat de geïnde onderhoudsgelden voor minderjarigen daadwerkelijk worden uitbetaald aan de personen die daar recht op hebben.

12. Artikel 243, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid verklaart dat de bepalingen in artikel 243, leden twee tot en met vier, op een vergelijkbare manier van toepassing zijn in de context van dit artikel.

13. Met uitzondering van de leden 1, 7 en 11, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op de ten behoeve van een echtgenoot of geregistreerd partner bij rechterlijke uitspraak vastgestelde uitkering tot levensonderhoud, daaronder begrepen de beschikking inzake een voorlopige voorziening betreffende een uitkering tot levensonderhoud, met dien verstande dat invorderingen die tien jaar na de indiening van het verzoek om invordering nog niet zijn verwezenlijkt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, mogen worden beëindigd.

Dit lid bepaalt dat de meeste bepalingen van dit artikel (met uitzondering van lid 1, 7 en 11) ook gelden voor partneralimentatie die door de rechter is vastgesteld voor een echtgenoot of geregistreerd partner, inclusief voorlopige voorzieningen. Een specifiek punt hierbij is dat het LBIO invorderingen van partneralimentatie mag stoppen als deze tien jaar na het indienen van het invorderingsverzoek nog niet succesvol zijn geïnd.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2011:BQ0528 - Invordering opslagkosten LBIO na wijziging alimentatie met terugwerkende kracht - 7 juli 2011

ECLI:NL:HR:2011:BQ05287 juli 2011Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak

Een rechterlijke wijziging van een alimentatiebeschikking met terugwerkende kracht ontneemt de oorspronkelijke beschikking haar rechtskracht. Het LBIO kan op basis van die oorspronkelijke beschikking geen opslag- en executiekosten meer verhalen; de hoogte van de opslagkosten volgt de gewijzigde alimentatieverplichting.

Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2023:12158 - Rechtbank Rotterdam - 21 december 2023

ECLI:NL:RBROT:2023:1215821 december 2023Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Parket bij de Hoge Raad

ECLI:NL:PHR:2024:462 - Parket bij de Hoge Raad - 25 april 2024

ECLI:NL:PHR:2024:46225 april 2024Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2000:AA8420 - Hoge Raad - 21 november 2000

ECLI:NL:HR:2000:AA842021 november 2000Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2002:AE1534 - Hoge Raad - 20 juni 2002

ECLI:NL:HR:2002:AE153420 juni 2002Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtPersonen en Familierecht, Verbintenissenrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:724 - Alimentatie jongmeerderjarige geen nevenvoorziening of voorlopige voorziening bij echtscheiding - 8 mei 2025

ECLI:NL:HR:2025:7248 mei 2025Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad oordeelt dat een bijdrage voor een jongmeerderjarige (18-20 jaar) geen voorlopige voorziening (art. 822 Rv) of nevenvoorziening (art. 827 Rv) kan zijn in de echtscheidingsprocedure van de ouders. Het is een eigen aanspraak van het kind, niet een voorziening tussen de echtgenoten.

Civiel RechtPersonen en Familierecht, Burgerlijk Procesrecht
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:2036 - Rechtbank Midden-Nederland - 3 april 2024

ECLI:NL:RBMNE:2024:20363 april 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak