Terug naar bibliotheek
Boek 1. Personen- en familierecht
Titel 14. Het gezag over minderjarige kinderen
Afdeling 4. Ondertoezichtstelling van minderjarigen
Artikel 265e

Artikel 265e (Gedeeltelijk gezag gecertificeerde instelling uithuisplaatsing)

Laatste versie

1. De kinderrechter kan bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hij kan dit doen met betrekking tot:

a. de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling, b. het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige jonger dan twaalf jaar of van de minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, of c. het doen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ten behoeve van de minderjarige als bedoeld in de artikelen 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000.

2. De duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag is niet langer dan die van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing.

3. De kinderrechter kan de duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag telkens met ten hoogste een jaar verlengen.

4. Op verzoek kan een beslissing als bedoeld in het eerste of derde lid wegens gewijzigde omstandigheden worden gewijzigd.

5. De verzoeken, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, kunnen worden gedaan door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent. Indien deze gecertificeerde instelling niet tot een verzoek overgaat, zijn de raad voor de kinderbescherming of degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek.

Uitleg in duidelijke taal

1. De kinderrechter kan bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hij kan dit doen met betrekking tot:

Dit lid stelt dat de kinderrechter de bevoegdheid heeft om een beslissing te nemen over de gedeeltelijke uitoefening van het gezag. Dit kan gebeuren zowel bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing als ook nadat deze machtiging is verleend. Een dergelijke beslissing wordt genomen op verzoek. De beslissing houdt in dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent. Een voorwaarde hiervoor is dat dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter kan deze gedeeltelijke gezagsuitoefening toekennen met betrekking tot de hieronder genoemde specifieke aangelegenheden:

a. de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling,

Dit specificeert één van de gebieden waarop de kinderrechter kan bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling, namelijk: de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling.

b. het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige jonger dan twaalf jaar of van de minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake, of

Dit specificeert een ander gebied, namelijk: het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige jonger dan twaalf jaar of van de minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake, of

c. het doen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ten behoeve van de minderjarige als bedoeld in de artikelen 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000.

Dit specificeert een derde gebied, namelijk: het doen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ten behoeve van de minderjarige als bedoeld in de artikelen 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000.

2. De duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag is niet langer dan die van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing.

Dit lid verduidelijkt dat de duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag door de gecertificeerde instelling niet langer mag zijn dan die van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing.

3. De kinderrechter kan de duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag telkens met ten hoogste een jaar verlengen.

Dit lid geeft de kinderrechter de mogelijkheid om de duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag te verlengen. Deze verlenging kan telkens plaatsvinden en mag met ten hoogste een jaar zijn.

4. Op verzoek kan een beslissing als bedoeld in het eerste of derde lid wegens gewijzigde omstandigheden worden gewijzigd.

Dit lid regelt dat een eerdere beslissing, zoals bedoeld in het eerste lid (het instellen van gedeeltelijke gezagsuitoefening) of het derde lid (de verlenging van de duur), gewijzigd kan worden. Dit kan gebeuren op verzoek en is mogelijk wegens gewijzigde omstandigheden.

5. De verzoeken, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, kunnen worden gedaan door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent. Indien deze gecertificeerde instelling niet tot een verzoek overgaat, zijn de raad voor de kinderbescherming of degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek.

Dit lid beschrijft wie de verzoeken, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, kunnen indienen. In de eerste plaats kan dit gedaan worden door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent. Indien deze gecertificeerde instelling niet tot een verzoek overgaat (dus zelf geen verzoek indient), dan zijn ook de raad voor de kinderbescherming of degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek.