Terug naar bibliotheek
Boek 1. Personen- en familierecht
Titel 14. Het gezag over minderjarige kinderen
Afdeling 4. Ondertoezichtstelling van minderjarigen
Artikel 255

Artikel 255 (Ondertoezichtstelling voorwaarden, procedure, beschikking)

Laatste versie

1. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.

2. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot indiening van het verzoek overgaat.

3. Indien de raad niet tot indiening van een verzoek tot ondertoezichtstelling overgaat nadat hij een verzoek tot onderzoek als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de Jeugdwet heeft ontvangen, deelt hij dit schriftelijk mee aan het college van burgemeester en wethouders dat het verzoek heeft gedaan. De burgemeester kan na ontvangst van die mededeling de raad voor de kinderbescherming verzoeken het oordeel van de kinderrechter te vragen of het noodzakelijk is de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling. De raad voor de kinderbescherming die van de burgemeester zodanig verzoek ontvangt, vraagt binnen twee weken na de dagtekening van dat verzoek het oordeel van de kinderrechter of een ondertoezichtstelling van de minderjarige moet volgen. In dat geval kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling ambtshalve uitspreken.

4. De kinderrechter vermeldt in de beschikking de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige alsmede de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden.

5. Indien het verzoek, bedoeld in het tweede lid, niet alle minderjarigen betreft over wie de ouders of de ouder het gezag uitoefenen, kan de kinderrechter dit op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve aanvullen, en deze minderjarigen, mits aan de grond van het eerste lid is voldaan, eveneens onder toezicht stellen.

Uitleg in duidelijke taal

1. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

Dit lid bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling. Dit is mogelijk wanneer een minderjarige op een zodanige wijze opgroeit dat zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, én tevens aan de hierna volgende voorwaarden (a en b) is voldaan:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

Dit sublid stelt als voorwaarde dat de zorg die nodig is om de bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen – zorg die bestemd is voor de minderjarige zelf of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefent – door deze ouders of ouder niet of onvoldoende wordt aanvaard.

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.

Dit sublid stelt als verdere voorwaarde dat er een gerechtvaardigde verwachting moet zijn. Deze verwachting houdt in dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefent, binnen een termijn die als aanvaardbaar wordt beschouwd (rekening houdend met de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige), in staat zullen zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, zoals omschreven in artikel 247, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.

2. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot indiening van het verzoek overgaat.

Dit lid specificeert wie een verzoek tot ondertoezichtstelling bij de kinderrechter kan indienen. De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen als de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie hierom verzoekt. Daarnaast hebben een ouder, en ook degene die niet de ouder is maar de minderjarige verzorgt en opvoedt als onderdeel van zijn gezin, de bevoegdheid om een dergelijk verzoek te doen, specifiek in het geval dat de raad voor de kinderbescherming besluit geen verzoek in te dienen.

3. Indien de raad niet tot indiening van een verzoek tot ondertoezichtstelling overgaat nadat hij een verzoek tot onderzoek als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de Jeugdwet heeft ontvangen, deelt hij dit schriftelijk mee aan het college van burgemeester en wethouders dat het verzoek heeft gedaan. De burgemeester kan na ontvangst van die mededeling de raad voor de kinderbescherming verzoeken het oordeel van de kinderrechter te vragen of het noodzakelijk is de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling. De raad voor de kinderbescherming die van de burgemeester zodanig verzoek ontvangt, vraagt binnen twee weken na de dagtekening van dat verzoek het oordeel van de kinderrechter of een ondertoezichtstelling van de minderjarige moet volgen. In dat geval kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling ambtshalve uitspreken.

Dit lid beschrijft de procedure wanneer de raad voor de kinderbescherming geen verzoek tot ondertoezichtstelling indient na een ontvangen verzoek tot onderzoek (conform artikel 2.4, eerste lid, van de Jeugdwet). In dat geval moet de raad dit schriftelijk mededelen aan het college van burgemeester en wethouders dat het oorspronkelijke verzoek tot onderzoek deed. Na deze mededeling kan de burgemeester de raad voor de kinderbescherming verzoeken om de kinderrechter te vragen een oordeel te vellen over de noodzaak van ondertoezichtstelling van de minderjarige door een gecertificeerde instelling. Wanneer de raad voor de kinderbescherming een dergelijk verzoek van de burgemeester ontvangt, dient de raad binnen twee weken na de datum van dat verzoek de kinderrechter om een oordeel te vragen of een ondertoezichtstelling moet plaatsvinden. Indien dit het geval is, heeft de kinderrechter de bevoegdheid om de ondertoezichtstelling ambtshalve (uit eigen beweging) uit te spreken.

4. De kinderrechter vermeldt in de beschikking de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige alsmede de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden.

Dit lid stelt dat de kinderrechter in de officiële beslissing (de beschikking) specifiek moet benoemen wat de concrete bedreigingen zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. Daarnaast moet in de beschikking de duur van de ondertoezichtstelling worden vermeld, welke afgestemd moet zijn op deze concrete bedreigingen.

5. Indien het verzoek, bedoeld in het tweede lid, niet alle minderjarigen betreft over wie de ouders of de ouder het gezag uitoefenen, kan de kinderrechter dit op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve aanvullen, en deze minderjarigen, mits aan de grond van het eerste lid is voldaan, eveneens onder toezicht stellen.

Dit lid bepaalt dat als het verzoek tot ondertoezichtstelling (zoals genoemd in het tweede lid) niet alle minderjarigen omvat over wie de ouders of de ouder het gezag uitoefenen, de kinderrechter de mogelijkheid heeft om dit verzoek aan te vullen. Dit kan op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve (uit eigen beweging) door de kinderrechter gebeuren. Deze andere minderjarigen kunnen dan ook onder toezicht worden gesteld, op voorwaarde dat ook voor hen voldaan is aan de grond voor ondertoezichtstelling zoals omschreven in het eerste lid van dit artikel.