Artikel 247 (Omvang en inhoud ouderlijk gezag)
1. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.
2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
3. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen.
4. Een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, behoudt na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, of na het beëindigen van de samenleving indien de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen op grond van artikel 251b, eerste lid, of een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders.
5. Ouders kunnen ter uitvoering van het vierde lid in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, de ontbinding van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, of het beëindigen van de samenleving indien de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen op grond van artikel 251b, eerste lid, of een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, echter uitsluitend voor zover en zolang de desbetreffende belemmeringen bestaan.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.
Dit lid stelt dat het ouderlijk gezag zowel een verplichting (plicht) als een bevoegdheid (recht) van de ouder inhoudt om zijn of haar minderjarige kind te verzorgen en op te voeden.
2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
Dit lid verduidelijkt dat onder de begrippen "verzorging en opvoeding" mede worden begrepen: de zorg voor en de verantwoordelijkheid over het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind. Daarnaast omvatten deze begrippen ook het stimuleren (bevorderen) van de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. Tevens specificeert dit lid dat ouders bij de verzorging en opvoeding van het kind geen geestelijk of lichamelijk geweld mogen toepassen, noch enige andere behandeling die vernederend is.
3. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen.
Dit lid voegt toe dat het ouderlijk gezag ook de verplichting voor de ouder inhoudt om de ontwikkeling van de relatie (banden) van zijn of haar kind met de andere ouder te stimuleren (bevorderen).
4. Een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, behoudt na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, of na het beëindigen van de samenleving indien de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen op grond van artikel 251b, eerste lid, of een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders.
- na de beëindiging (ontbinding) van het huwelijk, tenzij deze ontbinding het gevolg is van overlijden (de dood),
- of na een scheiding van tafel en bed,
- na de beëindiging (ontbinding) van het geregistreerd partnerschap, tenzij deze ontbinding het gevolg is van overlijden (de dood),
- of na het beëindigen van de samenleving, indien de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen op basis van artikel 251b, eerste lid, of indien een aantekening zoals bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst.
5. Ouders kunnen ter uitvoering van het vierde lid in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, de ontbinding van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, of het beëindigen van de samenleving indien de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen op grond van artikel 251b, eerste lid, of een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, echter uitsluitend voor zover en zolang de desbetreffende belemmeringen bestaan.
- de beëindiging (ontbinding) van het huwelijk, tenzij deze ontbinding het gevolg is van overlijden (de dood),
- of een scheiding van tafel en bed,
- de beëindiging (ontbinding) van het geregistreerd partnerschap, tenzij deze ontbinding het gevolg is van overlijden (de dood),
- of het beëindigen van de samenleving, indien de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen op basis van artikel 251b, eerste lid, of indien een aantekening zoals bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst. Deze mogelijkheid is echter beperkt: zij geldt uitsluitend voor zover en zolang de betreffende (desbetreffende) belemmeringen daadwerkelijk bestaan.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2014:2665 - Ouder zonder gezag geen belanghebbende bij procedure ondertoezichtstelling - 11 september 2014
De Hoge Raad oordeelt dat een ouder zonder gezag geen belanghebbende is in de zin van art. 798 lid 1 Rv bij een (verlengings)procedure voor ondertoezichtstelling. Deze maatregel raakt namelijk niet rechtstreeks diens rechten en verplichtingen, maar die van de met het gezag belaste ouder.
ECLI:NL:HR:2014:748 - Omgangshuis-arrest: rechter mag omgangsregeling delegeren aan externe instantie - 27 maart 2014
De Hoge Raad oordeelt dat een rechter een met gezag belaste ouder kan verplichten mee te werken aan een door een externe instantie, zoals een Omgangshuis, nader in te vullen (voorlopige) omgangsregeling. De rechter blijft eindverantwoordelijk en kan de regeling altijd wijzigen.
ECLI:NL:HR:2021:1513 - Hoge Raad: Bevel tot terugverhuizen ook mogelijk na verkrijgen gezamenlijk gezag - 14 oktober 2021
De rechter kan een ouder bevelen terug te verhuizen, ook als deze is verhuisd met eenhoofdig gezag, zodra er gezamenlijk gezag is vastgesteld (art. 1:253a BW). Ook bij eenhoofdig gezag kan een bevel tot terugverhuizen een passende maatregel zijn op grond van art. 8 EVRM.
ECLI:NL:HR:2017:943 - Bevoegdheid GI tot verzoek ontzegging omgang en de twee-conclusie-regel - 18 mei 2017
Een gecertificeerde instelling (GI) die de voogdij uitoefent, is bevoegd de rechter te verzoeken de omgang van een ouder te ontzeggen. Dit volgt uit haar zorgplicht. Een zelfstandig verzoek daartoe kan echter, vanwege de twee-conclusie-regel (art. 362 Rv), niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan.
ECLI:NL:HR:2010:BL7407 - Gelijkwaardig ouderschap betekent niet per se een gelijke zorgverdeling - 20 mei 2010
Het wettelijke uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap (art. 1:247 BW) verplicht de rechter niet tot een 50/50 zorgverdeling of een co-ouderschap. Bij geschillen over de hoofdverblijfplaats of de zorgregeling is het belang van het kind de overweging van de eerste orde, die zwaarder kan wegen.
ECLI:NL:HR:2016:452 - Statusvoorlichting door gezagsouders aan kind bij omgang met spermadonor - 17 maart 2016
De rechter kan ouders met gezag verplichten hun kind statusvoorlichting te geven over zijn afstamming van een spermadonor. Dit kan als het belang van het kind, met het oog op de effectuering van het omgangsrecht, zwaarder weegt dan het recht van de ouders om dit moment zelf te bepalen.
ECLI:NL:PHR:2024:325 - Parket bij de Hoge Raad - 21 maart 2024
ECLI:NL:HR:2013:847 - Verhuiszaak: Belang van het kind versus gelijkwaardig ouderschap bij internationale verhuizing - 3 oktober 2013
Het beginsel van gelijkwaardig ouderschap (art. 1:247 BW) staat niet in de weg aan vervangende toestemming voor verhuizing naar het buitenland. Bij de belangenafweging onder art. 1:253a BW is het belang van het kind de overweging van de eerste orde en kan dit zwaarder wegen.
ECLI:NL:HR:2021:748 - Hoge Raad: Toestemming vakantie pleegkind bij uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling - 20 mei 2021
Pleegouders hebben in beginsel geen toestemming nodig van de met gezag belaste ouders voor een vakantie met een uit huis geplaatst kind. Wel moeten zij de gecertificeerde instelling (GI) om toestemming vragen als de vakantie de omgangsregeling met de ouders raakt.