Terug naar bibliotheek
Boek 1. Personen- en familierecht
Titel 11. Afstamming
Afdeling 4. Gerechtelijke vaststelling van het ouderschap
Artikel 207

Artikel 207 (Gerechtelijke vaststelling ouderschap)

Laatste versie

1. Het ouderschap van een persoon kan, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van:

a. de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt; b. het kind.

2. Vaststelling van het ouderschap kan niet geschieden, indien:

a. het kind twee ouders heeft; b. tussen de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon en de moeder van het kind krachtens artikel 41 geen huwelijk zou mogen worden gesloten; c. de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon een minderjarige is die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, tenzij hij voordat hij deze leeftijd heeft bereikt is overleden.

3. Het verzoek wordt door de moeder ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind of, in geval van onbekendheid met de identiteit van de vermoedelijke verwekker dan wel van onbekendheid met zijn verblijfplaats, binnen vijf jaren na de dag waarop de identiteit en de verblijfplaats aan de moeder bekend zijn geworden.

4. Overlijdt het kind voordat vaststelling van het ouderschap heeft kunnen plaatsvinden, dan kan een afstammeling van het kind in de eerste graad de vaststelling van het ouderschap aan de rechtbank verzoeken, mits de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon, nog in leven is. Het verzoek wordt gedaan binnen een jaar na de dag van overlijden of binnen een jaar nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen.

5. De vaststelling van het ouderschap, mits de beschikking daartoe in kracht van gewijsde is gegaan, werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind. Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor nochtans niet geschaad. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat.

Uitleg in duidelijke taal

1. Het ouderschap van een persoon kan, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van:

Dit betekent dat de rechtbank het ouderschap van een persoon kan vaststellen. Dit kan ook als die persoon al overleden is. De vaststelling kan gebeuren op twee gronden: ten eerste, omdat de persoon de biologische verwekker van het kind is. Ten tweede, omdat de persoon als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad. Deze vaststelling door de rechtbank gebeurt op verzoek van:

a. de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;

Dit houdt in dat de moeder het verzoek kan indienen, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt.

b. het kind.

Dit betekent dat het kind zelf het verzoek kan indienen.

2. Vaststelling van het ouderschap kan niet geschieden, indien:

De vaststelling van het ouderschap kan niet plaatsvinden (geschieden) in de volgende gevallen (indien):

a. het kind twee ouders heeft;

Dit betekent dat als het kind juridisch al twee ouders heeft, de vaststelling niet kan plaatsvinden.

b. tussen de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon en de moeder van het kind krachtens artikel 41 geen huwelijk zou mogen worden gesloten;

Dit betekent dat de vaststelling niet kan plaatsvinden als de persoon bedoeld in de aanhef van het eerste lid (de mogelijke ouder) en de moeder van het kind volgens artikel 41 niet met elkaar zouden mogen trouwen (bijvoorbeeld vanwege een te nauwe familieband).

c. de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon een minderjarige is die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, tenzij hij voordat hij deze leeftijd heeft bereikt is overleden.

Dit betekent dat de vaststelling niet kan plaatsvinden als de persoon bedoeld in de aanhef van het eerste lid (de mogelijke ouder) een minderjarige is die nog geen zestien jaar oud is, tenzij deze persoon al overleden is voordat hij de leeftijd van zestien jaar bereikte.

3. Het verzoek wordt door de moeder ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind of, in geval van onbekendheid met de identiteit van de vermoedelijke verwekker dan wel van onbekendheid met zijn verblijfplaats, binnen vijf jaren na de dag waarop de identiteit en de verblijfplaats aan de moeder bekend zijn geworden.

Dit betekent dat de moeder het verzoek moet indienen binnen vijf jaar na de geboorte van het kind. Als de moeder echter niet weet wie de vermoedelijke verwekker is of waar deze verblijft, dan moet het verzoek worden ingediend binnen vijf jaar na de dag waarop zowel de identiteit als de verblijfplaats van de vermoedelijke verwekker aan de moeder bekend zijn geworden.

4. Overlijdt het kind voordat vaststelling van het ouderschap heeft kunnen plaatsvinden, dan kan een afstammeling van het kind in de eerste graad de vaststelling van het ouderschap aan de rechtbank verzoeken, mits de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon, nog in leven is. Het verzoek wordt gedaan binnen een jaar na de dag van overlijden of binnen een jaar nadat het overlijden ter kennis van de verzoeker is gekomen.

Dit betekent dat als het kind overlijdt voordat de vaststelling van het ouderschap heeft kunnen plaatsvinden, een afstammeling van het kind in de eerste graad (bijvoorbeeld een kind van het overleden kind) de rechtbank kan verzoeken het ouderschap vast te stellen. Dit kan alleen als de persoon bedoeld in de aanhef van het eerste lid (de mogelijke ouder) nog in leven is. Het verzoek moet worden gedaan binnen één jaar na de dag van overlijden van het kind, of binnen één jaar nadat het overlijden bekend is geworden bij de verzoeker (de afstammeling).

5. De vaststelling van het ouderschap, mits de beschikking daartoe in kracht van gewijsde is gegaan, werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind. Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor nochtans niet geschaad. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van vermogensrechtelijke voordelen, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het doen van het verzoek daardoor niet was gebaat.

Dit betekent dat de vaststelling van het ouderschap terugwerkt tot het moment van de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de rechterlijke beslissing (beschikking) hierover definitief is geworden (in kracht van gewijsde is gegaan). Rechten die derden te goeder trouw hebben verkregen, worden hierdoor echter niet aangetast (geschaad). Verder ontstaat er geen verplichting om vermogensrechtelijke voordelen terug te geven, voor zover de persoon die deze voordelen heeft genoten op het moment dat het verzoek tot vaststelling werd gedaan, daardoor niet was verrijkt (gebaat).

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad47x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:942 - Erkenning kind uit bigaam huwelijk en gevolgen voor Nederlanderschap - 18 mei 2017

ECLI:NL:HR:2017:94218 mei 2017Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

Een familierechtelijke betrekking voortvloeiend uit een ten tijde van de geboorte bigaam huwelijk wordt niet erkend voor de verkrijging van het Nederlanderschap. Dat het huwelijk later monogaam wordt, verandert hier niets aan, omdat het moment van geboorte beslissend is.

Civiel RechtInternationaal Privaatrecht, Personen en Familierecht, Burgerlijk Procesrecht
BestuursrechtVreemdelingenrecht
Hoge Raad12x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2010:BK6150 - Terugwerkende kracht gerechtelijke vaststelling vaderschap en de positie van erfgenamen - 18 februari 2010

ECLI:NL:HR:2010:BK615018 februari 2010Dit wetsartikel wordt 10 keer genoemd in deze uitspraak

De gerechtelijke vaststelling van vaderschap (art. 1:207 lid 5 BW) werkt terug tot de geboorte. Degenen die voorheen als erfgenamen golden, worden niet als 'derden te goeder trouw' beschermd. De wetgever heeft het belang van het kind op een familierechtelijke betrekking laten prevaleren boven hun belangen.

Civiel RechtPersonen en Familierecht, Erfrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad14x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2005:AT0412 - Hoge Raad - 24 maart 2005

ECLI:NL:HR:2005:AT041224 maart 2005Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba

ECLI:NL:OGHACMB:2024:160 - Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba - 26 augustus 2024

ECLI:NL:OGHACMB:2024:16026 augustus 2024Dit wetsartikel wordt 9 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Noord-Holland

ECLI:NL:RBNHO:2024:3463 - Rechtbank Noord-Holland - 8 april 2024

ECLI:NL:RBNHO:2024:34638 april 2024Dit wetsartikel wordt 6 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad11x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2013:BZ3641 - Belanghebbende bij ontkenning vaderschap: zuster niet rechtstreeks betrokken - 16 mei 2013

ECLI:NL:HR:2013:BZ364116 mei 2013Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

In een procedure tot ontkenning van het vaderschap (art. 1:200 BW) wordt een zuster niet aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 798 Rv. Een afgeleid financieel of erfrechtelijk belang, zoals de mogelijke herverdeling van een nalatenschap, is onvoldoende om een rechtstreekse betrokkenheid aan te nemen.

Civiel RechtPersonen en Familierecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad4x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2024:1370 - Hoge Raad - 3 oktober 2024

ECLI:NL:HR:2024:13703 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Rotterdam1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RBROT:2024:10803 - Rechtbank Rotterdam - 26 juni 2024

ECLI:NL:RBROT:2024:1080326 juni 2024Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Gerechtshof Den Haag1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:GHDHA:2024:1359 - Gerechtshof Den Haag - 19 maart 2024

ECLI:NL:GHDHA:2024:135919 maart 2024Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad4x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2005:AU3262 - Hoge Raad - 8 december 2005

ECLI:NL:HR:2005:AU32628 december 2005Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtPersonen en Familierecht, Burgerlijk Procesrecht